Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 11

05/01/1945

vrijdag 5 januari 1945

Vandaag is onze oudste dochter An in Breda jarig. Sinds half october hebben we al niets meer van haar gehoord. Zij leven daar nu in bevrijd gebied. Naar we uit Rotterdam vernamen, zouden ze kort voor de bevrijding van Breda hun woning binnen twee uur hebben moeten verlaten en bij een overbuurman onderdak hebben gevonden. Thans zullen ze nu wel weer in hun huis teruggekeerd zijn en we hopen nu maar, dat zij ’t daar nu beter zullen hebben dan wij hier.

            ’t Waren wèl treurige Kerstdagen en Oude- en Nieuwjaarsdag. Een week tevoren waren de Duitschers tegen de Luxemburgsch-Belgische grens een nieuw krachtig offensief begonnen. Ze drongen 60 kilometer vooruit en bereikten bijna Luik, Namen en Dinant. Over de geheele lijn werden ze hier gestuit en geleidelijk weer teruggedrongen. Thans hebben de Geallieerden weer ongeveer een derde terugveroverd. Maar zoo was tegen de Kerstdagen de hoopvolle  stemming bij ons weer gedaald; de hoop nu weldra eindelijk na bijna vijf lange jaren weer bevrijd te worden, was weer naar verder verschiet teruggedrongen.

            Daarbij kwam de noodtoestand waarin we leefden. Geen gas meer, geen electriciteit, zelfs bijna geen anthraciet meer, de voedselvoorziening elken dag kariger. ’t Aardappelenrantsoen – ons voornaamste levensmiddel – is nu nog maar één kilogram per hoofd per week. ’t Broodrantsoen werd al tot 500 gram per week teruggebracht. Groente was al reeds wekenlang niet meer te krijgen. Trouwens op onze bonnen kregen we ook geen aardappelen en geen vleesch. Zoo stonden we er voor. Elken avond gingen we met honger naar bed.

            Maar daar kwam nu vrijdag voor Kerstmis een man aanbellen, terecht Engels genaamd. Hij kwam een groot pakket brengen uit Zevenaar van Rie en Wim. Wat een heerlijkheden kwamen daar uit! Een prachtig stuk varkensvleesch, drie hardgekookte eieren, veel peulvruchten, melkpoeder, enz. enz. Ja zelfs, uitbundige weelde: voor mij een zak heerlijke vóóroorlogsche tabak! Allemaal dingen die we al in maanden niet meer hadden genoten, behalve dan de peulvruchten; maar ons kleine voorraadje ervan was toch ook al sinds enkele weken op. Moeder en ik dansten met tranen in de oogen om de tafel waarop nu al deze heerlijkheden lagen. Dinsdag konden we ’t koffertje waarin alles gezeten had, weer met Engels teruggeven, die dan weer naar Zevenaar ging. ’t Was voor ons een ware uitkomst! Met lange dankende brieven en mooie prentenboeken voor de kinderen ging ’t koffer terug.

En voor Nieuwjaar kwam daar zoowaar nog een pakket met etenswaren van Nell uit Amstelveen. Ook daarin weer peulvruchten. Piet uit Wassenaar kwam ook nog met een zak peulvruchten en twee heerlijke schapenkarbonades. Door ruiling tegen lijfsgoederen kregen we ook nog enkele broodbonnen. Zoo waren we met de feestdagen den koning te rijk en behoefden we niet met een hongerigen maag in bed te liggen geeuwen.

Ja, die lange nachten, dat is wel ’t ergste van al. Om anthraciet en kaarsen te sparen gaan we al om acht uur naar bed om pas weer om acht uur, als ’t licht wordt, weer op te staan. ’s Nachts word je herhaaldelijk wakker geschrikt door ’t dichtbij ons afschieten van de V’s, die dan met een vaart van 600 kilometer per uur boven onze hoofden donderen. Telkens weer ontploft er een met een ontzaglijken knal, zoodat nu al groote gedeelten van ’s-Gravenhage zonder ruiten zitten. En dat bij deze kou met weinig stookmateriaal! En dan ’s morgens in een koude kamer zitten met dooie vingers en ijsvoeten, temperatuur hoogstens 43 à 45 graden. Eerst tegen half elf gaat de potkachel aan om er ’t eten op te koken. En tegen half acht is de kachel dan langzaam uitgegaan. Met de vorstdagen rondom Kerstmis konden we nooit boven de 50o komen.

En zoo leven we voort, al maar wachtende op uitkomst en het einde van al deze ellende, die nog aanzienlijk verergerd wordt door de angstige spanning waarin we verkeeren, voor Piet en de schoonzoons en de schoonzoon in spe, die nog geen 40 jaar zijn. Aan de razzia’s zijn  ze allen, Gode zij dank, ontkomen. Maar nu kwam er gisteren weer een nieuwe oproep: alle 17- tot 40-jarigen moeten zich tusschen 5 en 8 januari melden. Ze worden dan naar graafwerken hier en dan naar Duitschland gezonden. Je reinste slaven, volop in strijd met ’t volkenrecht. Hoe zal dit nu afloopen? Zoo zitten we weer in angst en zorgen voor onze kinderen.

Daar komt Engels weer binnen! Hij is ’n ware engel! Weer bracht hij een groot pak van Rie, waarin onder andere een roggebrood van acht pond! De arme kerel had op de heenreis naar Zevenaar bij Bodegraven een auto-ongeval gehad: één was er dood, één zwaar gewond, hijzelf was er tijdig uitgesprongen en zijn arm was daardoor ontwricht. Hij liep nu met zijn arm in een doek, maar kwam toch ’t zware pak zelf brengen. Een aardige, hartelijke brief weer van Rie. Gelukkig maken ze ’t in Zevenaar allen goed. Ze wil nog trachten door een ander een pak mee te laten nemen. Ze begreep er niets van, dat we in begin december niet een groot pakket hadden ontvangen; ze had ’t meegegeven aan prof. De Langen te Utrecht, die voor het Roode Kruis in Zevenaar was. Hij beloofde ’t ons zelf te gaan brengen. En we hebben niets gekregen! Helaas, er zaten zulke heerlijkheden in dat pak, onder andere een groot stuk spek! En wij leden honger.

Enfin, thans hebben we weer een heerlijk voorraadje en we kunnen nu weer zonder honger de toekomst afwachten, want dit gelooven we onwrikbaar: de Duitschers zullen verslagen worden en Nederland wordt weer een vrij land!

uit: Dagboek XI (Begin november 1944 tot 7 augustus 1946)