Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 11

30/11/1944

[donderdag] 30 november 1944

Zoo is dan de maand november voorbijgegaan, zonder dat hij den algemeen verwachten wapenstilstand heeft gebracht. Wel niemand dacht, dat we nu nóg eens een oorlogswinter zouden moeten doormaken. ’t Werd bijna onmogelijk geacht: geen steenkolen, geen voldoende voedselvoorziening, enz. Dus: kou en honger. En nu zitten we daar al middenin! ’s Morgens, hoe koud ’t ook is, durven we toch de kachel nog niet aanmaken. We willen met één kit per dag toekomen om onzen kleinen voorraad zoo lang mogelijk te strekken. Zullen we er dan Kerstmis mee halen? Konden we maar wat hout koopen! ’t Is wel bar duur, maar alsmaar in de kou zitten is bijna nog erger dan honger te hebben. Dagelijks ziet men de menschen – deftige zoo goed als gewone – sjouwen met takkenbossen, in de Boschjes gesprokkeld; dat wil zeggen men hakt gewoon de boomen om. Ook in de straten ziet men iederen morgen, dat er ’s nachts weer een boom weggezaagd is. De meeste menschen zitten al in de kou en moeten nu op deze wijze aan een beetje warmte (ook om te koken) zien te komen. Gas en electriciteit zijn er niet meer. Dus ook in deze donkere dagen geen licht. We hebben nog maar een paar kaarsen en moeten dus ook daarmee zuinig zijn. We zitten ’s avonds zoo lang mogelijk in ’t donker. We hadden in deze dagen op de volle maan gehoopt, maar helaas, elken avond een dik betrokken lucht. Behalve gisterenavond, maar toen kwam de maan  al weer later op, zoodat we er nog niet veel aan hadden. Dus maar weer om acht uur naar bed, daar is ’t in elk geval ook warmer dan in de koude kamer.

            En met de voedselvoorziening gaat ’t op een holletje achteruit. De toekomst ziet er wel heel somber uit! Boter is er sinds lang al niet meer. Maar thans is ook margarine bijna niet meer te krijgen. Aardappelen één kilogram per hoofd per week, vleesch nihil en steeds minder brood. Groente bijna niet te krijgen, zoo nu en dan een kooltje en ’n zeer enkele maal nog wortelen. Zoo oefenen we ons dagelijks om op ’t hongersnoodminimum nog het leven te houden. Zoolang we nog in de hoop leefden, dat einde november Nederland wel van den moffenplaag bevrijd zou zijn, was dit alles nog wel te dragen. Hoop doet leven! Maar nu ’t dagelijks duidelijker wordt, dat de oorlog dezen winter nog wel voort zal duren, zijn kou en honger steeds moeilijker te dragen. Hoe lang nog, o Heer! hoe lang nog?

            Bij dit alles komt dan nog het enerveerende van het vlakbij, ja zelfs in Den Haag, afschieten van de V 1 en V 2 projectielen: lange vlammende raketten, die in ontzaglijke vaart (van 300 tot 1600 kilometer per uur!) over ons hoofd schieten en een donderend geraas maken: precies ’t geluid van een sneltrein in een tunnel. Vannacht tot driemaal toe. Telkens schrik je wakker, met ’t gevolg, dat je door de schrik voorloopig niet meer in slaap kan komen. Maar bij dat benauwend donderend geluid komt dan nog de angst voor explosie. Het is al enkele malen gebeurd, dat een projectiel  kort na het afschieten òfwel in de lucht explodeert ofwel naar beneden valt en daar dan met een daverende slag uit elkaar springt. De gevolgen zijn ontzettend. Eenige huizen totaal verwoest en daarbij heele straten waarin de meeste ruiten zijn ingedrukt. Onlangs toen er een bij de Kerkhoflaan explodeerde, waren de meeste winkelruiten in de Laan van Meerdervoort aan gruzelementen. ’t Is een droevig gezicht, al die dichtgespijkerde vitrines en woonhuisvensters.

            Als daar dan een week bijkomt als de vorige, dat hier de razzia op de mannelijke personen van 17 tot 40 jaar gehouden wordt, waardoor je vol grimmige ergernis en verontwaardiging wegens dit volkenrechtelijk onrecht én ook vol angst voor je kinderen zijt, dan wordt ’t je wel eens te machtig en dreigt je de moed om vol te houden te ontzinken.

            En toch willen we volhouden, wat er ook kome en als ’t God belieft, den vrede beleven. En niettegenstaande alles blijft de hoop op de eindoverwinning levendig. In 1948 hopen we in vredestijd onzen gouden bruiloft te vieren, omringd door al onze kinderen en kleinkinderen, evenals in 1938 onze 40-jarigen bruiloft.

            Maar hoe zal de toestand zijn als Nederland weer bevrijd is? Ik heb er een zwaar hoofd in. Ik vrees, dat jong en oud dan fel tegenover elkander zullen komen te staan. De jongeren meenen nu het beter te weten, zij zullen het politieke aanschijn der aarde veranderen. Maar als je hun vage plannen leest of hoort – ik praat nogal eens met hen – dan hou je je hart vast over  zóóveel naïeve nonsens. Maar wie oud is en door ervaring wat wijzer werd, heeft thans afgedaan. Van Colijn, die in ballingschap stierf, werd koud gezegd: ‘Dit was maar ’t beste wat hij in deze omstandigheden kon doen.’ Nu meen ik ook wel, dat na den oorlog een jongere generatie aan ’t woord zal moeten komen. Maar ze zullen toch moeten erkennen, dat ze maar weinig ervaring opdeden en allerlei voorstellingen over ’t verleden hebben, die toch werkelijk kant noch wal raken. Ze zullen dus wijs doen met zich de raadgevingen der ouderen te verwerven en daarmee eenigermate rekening te houden en hun voordeel te doen. Zooals ’t thans er in België toegaat, moge ’t hier niet zijn. Maar ook daar is de ondergrond van de groote verdeeldheid, dat de jongelui die tijdens den oorlog den gevaarlijken ondergrondschen arbeid hebben verricht, er nu ook aanspraak op maken het heft in handen te hebben. ’t Is volkomen begrijpelijk, dat zich bij hen zulk een mentaliteit vertoont, temeer, omdat de meesten op staatkundig gebied volkomen onkundig zijn en van de staatkundige geschiedenis en ontwikkeling niets hoegenaamd afweten.

            In ons land zal er dan nog bijkomen, dat naar ik vrees de tegenstelling tusschen protestanten en katholieken na eenigen tijd grooter zal zijn dan vóór den oorlog. Van het herlevend antipapisme verlos ons, Heer! Thans meenen echter vooral onder de jongeren velen, dat dit juist andersom zal zijn. Ik meen: in ’t begin, ja, maar later, als de meeningen weer gaan botsen, dan vrees ik gelijk te zullen krijgen. Mogen daarom de katholieken vereenigd blijven! 

uit: Dagboek XI (Begin november 1944 tot 7 augustus 1946)