vorige (5-1-1945) | | volgende (10-3-1945) | kalender |
dagboekcahier 11 15/02/1945 donderdag 15 februari 1945 ’t Gaat met mijn dagboek weer als vroeger: er is veel op te teekenen en toch komt er niets van. Thans echter niet, gelijk vroeger, omdat ik geen tijd heb, maar omdat mij de gelegenheid ontbreekt. Alles gebeurt nu in één kamer, ook het eten koken. ’s Morgens zoolang de kachel nog niet aan is, kan ik niet schrijven vanwege mijn doode wintervingers. En ’s middags is er telkens bezoek, dan kan ik ook niets uitvoeren. Gelukkig beginnen de dagen nu te lengen. Kon ik in januari maar tot vier uur iets lezen of schrijven, thans kan ik dit al tot half zes, als de lucht niet al te betrokken is. We hebben in januari veel kou geleden. De meeste dagen kwamen we met ons potkacheltje niet boven de 50o en begonnen we ’s morgens met 38o. Ik heb winterhanden en -voeten gekregen en vooral in de ochtenduren stijve doode vingers. Daar kun je niet mee schrijven. Gelukkig is voor ons ’t hongerspook althans voorloopig verdwenen. Dankzij de pakketten van Rie, Nell en Joke ontvangen, staan we er nu betrekkelijk goed voor. Onze grootste zorg is nu ’t gebrek aan brandstof. We hebben nog maar een beetje cokes, maar brandhout noch turf. Moge ook daarvoor uitkomst komen! Want komt deze niet spoedig, dan zitten we niet alleen in de kou, maar kunnen we ook niet meer koken. Ik heb de hulp ingeroepen van mijn vroegeren kamerbewaarder, Verstraaten, die altijd overal raad voor wist. Maar zelfs hij heeft voor ons geen blokje hout kunnen loskrijgen. Onlangs kocht ik 800 kilogram hout voor f 400,– …, maar … we kregen het niet: de prijs was al weer opgeloopen tot f 500,–. In vredesnaam, we moeten brandstof hebben. Maar … het kwam weer niet. Gelukkig bracht Piet ons uit Wassenaar een zakje hout. Maar ’t is zóó op! Morgen is moeder Elisabeth jarig. Verleden jaar waren alle kinderen nog present. Nu kan dat niet meer. Alleen Nell hoopt vandaag per fiets uit Amstelveen te komen. An, van wie we nog steeds geen enkel bericht hebben, zit in ’t bevrijd gebied hermetisch van ons afgesloten. Rie uit Zevenaar en Joke uit Deventer kunnen zoover niet heen en weer fietsen. Zoo schieten alleen Nell, Lou en Piet over. Die komen nu morgen snert eten met een worst uit Deventer. Met den oorlog blijft het goed gaan. De Russen zijn met een ontzaglijk offensief Duitschland binnengedrongen. Oost-Pruisen is al bijna heelemaal veroverd, evenals een groot deel van Pommeren en Silezië. Ze staan nu op vijftig kilometer van Berlijn. De algemeene verwachting is, dat als Berlijn en Weenen ingenomen zijn – Buda-Pest viel al deze week – de zoolang verbeide ineenstorting in Duitschland zal komen en dat dan in maart de oorlog een bloedig einde zal vinden. Ik hoop ’t van harte! De toestand is hier werkelijk onhoudbaar geworden. Dagelijks sterven de menschen hier bij tientallen den hongerdood. Dysenterie neemt sterk toe. De menschen breken gewoon de ontruimde woningen, waaronder prachtige huizen, af om aan brandhout te komen. Men ziet dames in bontmantels achter handkarren met geroofd brandhout loopen! Ik vrees, dat van ons mooie huis, Johan van Oldenbarneveltlaan 82, dat nu al zoo lang leeg staat, ook wel niet veel meer over zal zijn. Daar ’t in ’t spergebied ligt, kun je niet eens er even naar gaan kijken. Helaas, nu de zware hypotheek van f 27.000,– welke ik er in 1918, toen ik het huis voor f [2] kocht, op gevestigd kon krijgen, thans op ’n paar duizend gulden na afgelost is, zal ik van dit waardevolle pand wel niet veel meer over hebben dan de waarde van den grond. Enfin, bij alle andere ellende, kan er dit ook nog wel bij. We leven nu in de stemming: als we ’t er maar levend af brengen! En dan hoop ik, dat we in 1948 in vredestijd, omringd van al onze zeven kinderen en zeven behuwdkinderen en onze 22 kleinkinderen (’t zullen er dan wel 25 zijn!) onzen gouden bruiloft mogen vieren. Maar ook dan zullen er wel zorgen zijn. Volgend jaar, 27 maart, word ik 75 jaar, dus moet ik dan op 31 maart aftreden als lid van den Raad van State. Maar daardoor wordt mijn inkomen met f 8000,– verminderd, dus bijna gehalveerd. Als ons huis er dan nog is, zullen we ’t dan nog kunnen bewonen? Enfin, geen zorgen voor den tijd: Deus providebit! En nu wordt oma morgen 74 jaar. Ze is de laatste maanden ook sterk vermagerd, evenals ik. In december en januari vielen we beiden weer tien pond af, dus bijna één pond per week. Maar overigens zijn we beiden gezond. De hemel geve, dat dit zoo blijve, mager maar gezond. Mogen we beiden zoo van den oorlogstijd in den vredestijd overgaan! De vredestijd! Hoe zal deze worden? Daarover zal ik dezer dagen mijn gedachten eens opteekenen. [2] In het manuscript is het bedrag onleesbaar. |
uit: Dagboek XI (Begin november 1944 tot 7 augustus 1946) |