vorige (15-6-1922) | | volgende (6-7-1922) | kalender |
dagboekcahier 8 05/07/1922 woensdag 5 juli 1922 Verkiezingsdag! De Dies irae, dies illa, waarop wij geoordeeld zullen worden. Hoe zal de uitspraak zijn? Ik vermoed: gunstig. Ik reken dat rechtsch op 52 komt. Maar er zijn onzekere factoren. Hoevele stemmen krijgt de Nieuwe Katholieke Partij die, ook na de verklaring van het episcopaat, met haar actie doorgaat. Welke invloed heeft de pas 1 juni ingevoerde tabaksbelasting? Zal de alom aangeheven bezuinigingsleuze niet vele ambtenaren en arbeiders naar de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij dirigeeren? En zoo is er meer. Enfin, afwachten, morgenavond is de uitslag bekend. En dan? … Ik verlang er zeer naar van mijn ambt ontheven te worden. Maar wegloopen doe ik niet. Blijft dus ’t kabinet aan en is ’t program niet reactionair, dan blijf ik. ’t Is een betrekkelijk kalme tijd geweest. Ik ben naar ’t vijftienjarig bestaanfeest van de Hanze in ’t bisdom Haarlem geweest. Aan ’t feestmaal heb ik een groote rede gehouden van ’n klein half uur welke naar me van verschillende kanten later werd meegedeeld sterk ingeslagen is en veel goed gedaan heeft. Zaterdag naar Maastricht gegaan om maandagavond tegenwoordig te kunnen zijn bij de opening der jaarvergadering van de Maatschappij van Geneeskunde. [Eugène haalde 11.06 me ’s avonds van de trein af, Pieneke was thuis. We bleven nog wat praten. Zondag kwamen de Meulelieden er ook. En ’t was weer ’s avonds twee uur, toen ik naar bed ging. We hebben ongelooflijk veel gelachen om alles en niets! ......!][32] Maandagmorgen was ik precies om negen uur present in de vergadering. Na de geestige, fijne rede van den voorzitter heb ik gesproken over de verhouding van de Maatschappij tot ’t departement. ’t Ging er wel in. Toen weer bij Dumoulin gelogeerd en om 1.04 vertrok ik weer om ’s avonds acht uur aanwezig te zijn bij ’n diner dat Ruijs zijn ambtgenooten – ten afscheid? – aanbood. ’t Was goed en gezellig.[33] Gisteren laatste ministerraad voor de verkiezingen. ’t Spande erg tusschen Landbouw en Finantiën. Ook al blijft ’t kabinet, dan gaat Van IJsselstein in elk geval heen. Wat geen verzwakking voor ’t kabinet behoeft te beteekenen. Twee avonden ben ik bij Nolens geweest, een keer met Meuleman en een keer met Aengenent. Hij was zeer amusant en spraakzaam.[34] Ik zei hem dat ik niet veel lust had om aan te blijven. Hij zei dit te begrijpen na vier jaar van buitengewoon ingespannen arbeid, maar hij drong niet aan dat ik blijven zou. Enfin, dat zullen we weldra zien! |
uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923) |