vorige (2-8-1915) | | volgende (11-8-1915) | kalender |
dagboekcahier 5 05/08/1915 donderdag 5 augustus 1915 Na afloop van den raad sprak ik nog even den burgemeester dezen middag. Hij is curator van de Leidsche universiteit. Ik deelde hem mede wat ik van prof. van Blom had gehoord. ‘Maar dat kan niet waar zijn! Hij staat niet op onze voordracht en gij staat nummer 1. Wanneer dus de minister buiten de voordracht om wil gaan, dan zal hij eerst aan ’t curatorium wel zijn bezwaren tegen je mededeelen. En we hebben niets van hem gehoord. Ik weet dit zeker, want gisterenmiddag hebben we nog vergadering van curatoren gehad.’ Van mr. Loeff hoorde ik … niets! Dr. Nolens zond me een antwoord, maar welk een! Niets anders dan dit: ’s-Hage 4 augustus 1915 Waarde collega, Gaarne zal ik te gelegener tijd met uw schrijven rekening houden – ik ben het geheel met u eens. t.t. dr. Nolens Blijkbaar wil hij als curator van de Technische Hoogeschool te Delft een eventueele benoeming van mr. Veraart tegenhouden. Maar … hij had me beloofd voor mij naar Cort te gaan en me dan terstond te berichten, hoe of wat. ’t Valt me wel zeer tegen dat Loeff en Nolens zoo weinig doen. Enfin, we zullen maar afwachten. ’t Is vreemd dat ik van Cort van der Linden ook niets hoor. En zeer vervelend dat ik maar steeds in het onzekere blijf. Gisteren is mijn wet tegen de oneerlijke concurrentie in ’t Staatsblad verschenen, gedateerd 5 augustus. H.M. de koningin heeft haar echter geteekend op 2 augustus. Zij zal dus de wet van 2 augustus 1915, stuk 365 heeten. 2 augustus: H. Alphonsus! Phonnie, wat ’n omen! [Nu moet ik nog over Het Centrum schrijven, maar had geen tijd. Mijn lieve Liesje is nog niet goed en ligt te bed. Ik moet nog wat bij haar gaan zitten. Wat ze eigenlijk heeft? Ik vrees dat ’t op een operatie uitloopt. Dinsdagavond heeft ze weer bloedingen gekregen en is een stukje vleesch van een pink groot kwijtgeraakt. Ik heb terstond dr. Wesseling, een specialiteit, getelefoneerd, daar onze huisdokter – gelukkig – op vacantie is. Hij kwam terstond en onderzocht haar nauwkeurig. Hij geloofde niet dat het een miskraam was, maar meende dat ’t een aangroeisel in de baarmoeder was. Bij ’t heengaan kwam hij op mijn kamer en zei: ‘Ik moet ’t microscopisch laten onderzoeken. Dat duurt drie dagen. Eerst dan kan ik zeggen wat ’t is. Maar ik heb achter de baarmoeder nog iets hards ontdekt; dat staat me heelemaal niet aan.’ Wat zal ons boven ’t hoofd hangen? Mijn God, laat mij mijn Liesje behouden!][41] [41] De voorgaande passage tussen teksthaken is in het manuscript met potlood doorgehaald. |
uit: Dagboek V (28 augustus 1904-18 october 1915) |