Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 10

06/04/1936

maandag 6 april 1936

Het onderhoud van de drie katholieke ministers met het fractiebestuur had plaats op dinsdag 17 maart. Het duurde van acht tot elf uur. Ik deelde mee, wat ik in opdracht van de fractie mee te deelen had en gaf hun ieder een afschrift van de note verbale. Het heele verdere onderhoud ging over de vraag: hoe en wat te publiceeren? Allerlei modi quo werden overwogen, tenslotte werd het ’t best bevonden, dat ik mij in een op 18 april te houden bestuursvergadering van de partij, de vraag zou laten stellen: ‘Is ’t waar, dat u aan de drie katholieke ministers den raad gegeven hebt in juli te blijven zitten?’ Ik zou daar dan een antwoord op geven, dat vooraf door mij opgesteld zou zijn en door de drie katholieke ministers goedgekeurd en dit antwoord zou dan einde april in ’t maandblad van de partij kunnen worden gepubliceerd.

            Ik heb dat stuk opgesteld. Eerlijk gezegd bevredigt het me niet. Ik vrees, dat de publicatie tot allerlei onaangename commentaren en nadere vragen aanleiding zal geven. Tenslotte, is ook niet de grief tegen de drie katholieke ministers, dat ze in juli zijn blijven zitten – immers feitelijk was ’t toch zóó, dat ’t kabinet aanbleef, dus ook zij – maar dat zij, zoowel vóór als na ’t juli-incident door hun zitting hebben in het kabinet het beleid van het kabinet-Colijn dekken en voor hun verantwoordelijkheid nemen.

            Achter de nu eensklaps opgedoken herrie over ’t blijven zitten in juli zoek ik tweeërlei: 1. een poging alsnog aan de drie katholieke ministers te beduiden, dat de katholieke fractie hun zitten blijven afkeurt, hen te nopen ontslag te nemen en zóó opnieuw een kabinetsconflict – nu in het kabinet uitgebroken – uit te lokken. En 2. door deze publicatie mijn positie als voorzitter van de fractie te ondergraven, want ik zit zoowel de devaluïsten als de voorstanders van een samengaan met de Sociaal Democratische Arbeiders Partij in den weg, in elk geval moet de weg vrij gemaakt worden om na de verkiezingen in 1937 in mijn plaats een ander te kiezen. Wie dan leeft, dan zorgt. Ik denk er ernstig over mij niet meer voor de Kamer  candidaat te laten stellen. Toen ik dit de vorige week met dr. Witlox besprak, schrok hij ervan en drong er sterk bij mij op aan op mijn post te blijven. Maar ik kan mij niet aan een niet-herkiezing als voorzitter blootstellen. In de Kamer, als afgezet leider, dat is geen positie.

            Sinds ’t onderhoud met de drie katholieke ministers is er nog iets onbehoorlijks gebeurd. Eerst heeft De Volkskrant gezinspeeld op geruchten, als zouden de ministers in juli met mij overleg hebben gepleegd. Toen is Ons Noorden gekomen met een publicatie over dat onderhoud, zooals de drie ministers dat voorstellen. Ik heb gezwegen, omdat onze publicatie van de heele waarheid in de maak is, al schiet ze niet op. Een week geleden zond ik ’t concept al aan Van Schaik, maar ik hoorde nog niets van hem. Ook schreef Goseling me, dat hij steeds minder voor deze publicatie ging voelen. ’t Was toch eigenlijk een zaak van de fractie en niet van ’t partijbestuur. En zaterdag kwam Het Huisgezin (waarop Teulings invloed uitoefent) met een hoofdartikel, waarin, hoewel Teulings toch wel beter weet!, gezegd werd, dat nu de publicatie van Ons Noorden nog niet tegengesproken was, wel mocht worden aangenomen, dat ze waarheid bevatte. Maar – wordt dan gezegd – wat doet dat er  toe? De voorzitter is de fractie niet. In elk geval zitten de ministers daar in strijd met wat de partij wenscht. Dus …! Zoojuist had ik Van Schaik aan de telefoon. Ik heb zijn bijzondere aandacht op dit artikel gevestigd.

            Naast deze actie, ten deele tegen de drie katholieke ministers, ten deele tegen mij, is er nog een andere herrie gaande, speciaal tegen mij. Men meent in mij den Haagschen Briefschrijver van De Tijd te moeten zien. Dat komt, zegt men, niet te pas, dat de voorzitter van de fractie anoniem zichzelf verdedigt. Vooral Tenax – ik vermoed: Moller – in De Morgen blaast fel in den hoorn.

            Alles bij elkaar is ’t een vervelende nare tijd. Een lichtpuntje erin is de viering op 27 maart jongstleden van mijn 65e verjaardag en de groote belangstelling daarbij ondervonden. Zeer heb ik geapprecieerd een hartelijk telegram van Colijn.

uit: Dagboek X (3 november 1932 tot 10 mei 1941)