Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 6

06/05/1916

zaterdag 6 mei 1916

Juist wilde ik even iets opteekenen, toen ik door Smits opgebeld werd. Hij had een telegram uit Ginneken ontvangen met het bericht, dat Passtoors plotseling overleden was. Dezer dagen vernam ik dat hij voor zes weken een kleine beroerte had gehad; maar hij was spoedig weer hersteld. Ik ontving dan ook voor twee à drie weken nog een hartelijken brief van hem, waarin hij me gelukwenschte met mijn rede in de Kamer tegen de staatspensioneering.

            Hij was een goeie kerel. Eenmaal heeft er tusschen ons een misverstand bestaan bij de oprichting van de Katholieke Sociale Actie. Maar daarna, vooral nadat en terwijl we tien jaren samen in de Kamer waren, waren we trouwe vrienden. Ik leerde hem beter kennen, hij mij vertrouwen. Sinds jaren deed hij niets meer van belang zonder mij eerst te raadplegen. Voor enkele weken vroeg hij me nog of hij de kamercandidatuur te Weert zou aannemen. Wat ben ik blij dat ik ’t hem afried!  Achteraf is wel gebleken dat hij er toch niet geslaagd zou zijn. En hoe zou ik dan thans mijn raad betreurd hebben! God hebbe zijn ziel. Hij heeft in zijn krachtigen tijd bij den aanvang der katholieke arbeidersbeweging ontzaglijk veel goeds gesticht. In Weert is tegen aller verwachting in mr. Henri van Groenendaal gekozen. Ik ben er blij mee. Hij zal in de Kamer tot mijn medestanders behooren.

            Iets zéér zonderlings vertelde mij gisteren De Wijkerslooth. Hij zit in de Kamer vlak vóór Nolens. Hij had deze tot zijn buurman hooren zeggen: ‘Wat stomme kerel (Van Groenendaal), ik was juist bezig om hem professor te Delft te maken!’ Als dit geen boutade maar werkelijkheid is, dan speelt Nolens tegenover mij een al zeer rare rol!!

            Ik heb hem gisterenavond een brief geschreven bestemd om aan Cort overgelegd te worden, waarin ik hem betoog dat het billijk is mij eventueel niet op ’t  aanvangssalaris van f 4000,–, maar op ’t anders na tien jaren te bereiken maximum van f 6000,– te benoemen. Immers, ik ben reeds 45, dus zeker tien jaren ouder dan de leeftijd waarop men gewoonlijk benoemd werd; ik moet mijn praktijk eraan geven en de Kamer verlaten; voor Leiden had Loeff me ook gezegd: praat daar maar eens over met Cort, daar is wel wat op te vinden. Ik heb echter zorgvuldig vermeden om dit als eisch te stellen; ik heb alleen de billijkheid betoogd. Wil Nolens mij in zijn hart eigenlijk niet, dan wensch ik hem niet het gemakkelijke wapen in de hand [te] duwen dat hij later zeggen kan: ik heb wel mijn best gedaan, maar je eischen waren veel te hoog.

            Prof. Visser van IJzendoorn vertelde me onlangs dat hij indertijd ook als eisch gesteld had: aanstelling op het maximum. Hij kwam toen no. 1 op de aanbeveling, no. 2 werd De Savornin Lohman. Dr. Kuyper, die toen minister was, vond dit een prachtmiddel om Lohman te benoemen. Hij schreef toen  aan curatoren dat hij no. 2 zou benoemen, tenzij Visser zijn eisch liet vallen. Om de benoeming van den anti-revolutionair te voorkomen haalde Visser toen bakzeil. Daar mij wel hetzelfde te wachten staat, ben ik zoo verstandig geweest, met niet een eisch te stellen, maar alleen de billijkheid te betogen.Overigens heb ik nog niets gehoord!

            Jammer, dat die arme Passtoors nu dood is. Ik had hem al voor mijn opvolger in Almelo bestemd! Toen ik hem dit voor eenige maanden, met ’t oog op Leiden, zeide, riep hij uit: ‘Maar kerel, ’t is prachtig, maar wat moet ik zonder jou in de Kamer beginnen! Wie zal dan mijn amendementen maken?!’

uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918)