Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 6

10/05/1916

woensdag 10 mei 1916

’t Is gisteren al een heel merkwaardige dag geweest. Om zes uur al op om tijdig in Ginneken te zijn voor de uitvaart en begrafenis van Passtoors. Welk een droeve plechtigheid. Om half vier was ik weer in de Kamer, net op tijd om aan de laatste  stemming over de ouderdomsrente deel te nemen. Op de Witte gegeten en om acht uur was ik al weer in de aula van ’t gymnasium in Den Haag om voor een Belgisch-Hollandsch comité een rede te houden over ‘de sociale wetgeving in Nederland’.

            Om half twaalf kwam ik thuis, waar mijn vrouwtje me opwachtte met een groote enveloppe met buitenop in vette letters: Technische Hoogeschool. Jawel, daar was het! Een brief van de curatoren! Aldus luidende:

Delft, 8 mei 1916.

Wij hebben de eer U.H.E.G. te berichten, dat het overleg, hetwelk door den minister van Staat, minister van Binnenlandsche Zaken met ons college gepleegd wordt, in zake de voorziening in de vacature ontstaan door het aan mr. D. van Blom als hoogleeraar aan deze hoogeschool verleende eervol ontslag, Zijne Excellentie ertoe geleid heeft, ons te verzoeken mede te deelen of U.H.E.G. bereid zou worden bevonden eene eventueele  benoeming tot gewoon hoogleeraar in de verschillende vakken, tot dusver door mr. van Blom gedoceerd, benevens het handelsrecht te aanvaarden en of gij u alsdan niet opnieuw voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal herkiesbaar zult stellen.

Bedoelde vakken omvatten: de staathuishoudkunde, de arbeids- en fabriekswetgeving benevens het mijnrecht van Nederland en zijne koloniën.

Voorts zou de minister gaarne antwoord ontvangen op de vraag of U.H.E.G. bereid zou zijn, u metterwoon te Delft of in de onmiddellijke omgeving van Delft te vestigen.

Zeer zullen wij het op prijs stellen door U.H.E.G., kan het zijn spoedig, in staat te worden gesteld deze vragen te beantwoorden.

Het college van curatoren,

J.L. Cluysenaer, voorzitter,

J.D. …, secretaris.

Daar zat ik! En … daar zit ik! Wat nu te doen? Ik weet eigenlijk heelemaal niet, hoe ’t ermee staat! Uit deze brief meen ik dit te moeten opmaken: 1. dat ik niet op de aanbeveling van curatoren stond en 2. dat Cort verzocht of in overweging gegeven heeft mij erop te plaatsen, na eerst de gemelde vragen aan mij te hebben gesteld. Immers, ik kan me niet voorstellen dat curatoren me op hun aanbeveling plaatsen en eerst daarna, op verzoek van den minister, mij vragen: neemt gij eventueel een benoeming aan.

            Hierbij komen nog twee andere dingen: Vooreerst, dat ze mij ook ’t handelsrecht willen opdragen dat Van Blom niet doceerde. Dit geschiedde tot heden of althans heette te geschieden door prof. Valckenier Kips. Deze gaf zeven uur college, Van Blom maar vijf,  vandaar dat ze dit uur handelsrecht willen overdragen. Vervolgens de eisch: te Delft te wonen of ‘in de onmiddellijke omgeving’. Wat is  dat? Ook Den Haag? Dit alles maakt de zaak niet prettiger. Ik hel ertoe over om te accepteeren. Blijkbaar is van Raaymakers geen sprake. Zeg ik neen, dan wordt Veraart benoemd. En dat zou toch zéér te betreuren zijn. Morgen zal ik trachten Cort van der Linden te spreken te krijgen. Ik zal hem dan vragen:

1. Wat verstaat gij onder ‘mij niet opnieuw voor de Tweede Kamer beschikbaar te stellen’? Wil dit zeggen: nooit? Of wil dit zeggen: gij moet afstand doen van het bij art. 44 van de Hooger Onderwijs[wet] toegekende recht op het halve salaris, met andere woorden als gij weer naar de Kamer wilt, moet gij ontslag nemen als hoogleeraar?

2. Wat verstaat gij onder de ‘onmiddellijke omgeving’ van Delft. Den Haag? Of … alleen Hof van Delft?

3. Op welk salaris? Terstond op ’t maximum? Of althans met de eerste verhooging, dus op f 5000,–?

4. Niet voorgedragen door curatoren?

5. Wanneer aanvaarden? Op 1 juni, dus om aanstonds te beginnen met het afnemen van de examens? Dit is finantieel van belang: ik ben dan de Kamer uit, terwijl het salaris van een hoogleeraar eerst aanvangt met den dag van het eerste college. Wanneer ik dus vóór 1 juni de Kamer uitga en eerst einde september mijn eerste college geef, dan scheelt dat een aardig stuk! We zullen zien, wat Cort erop antwoordt. En dan … een besluit nemen! Het valt werkelijk zwaar! Ik schreef vanmorgen veel optimistischer aan mijn broers, maar toen was me ontgaan, 1. dat uit den brief schijnt te blijken dat ik niet door curatoren aanbevolen werd en 2. dat ik bovendien ook nog handelsrecht zou moeten doceeren.

uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918)