vorige (2-1-1924) | | volgende (8-1-1924) | kalender |
dagboekcahier 9 07/01/1924 maandag 7 januari 1924 Zoojuist belt Ruijs me op: de koningin heeft bericht gezonden, dat zij ons aangeboden ontslag niet kan aannemen. Daar zitten we! Zonder eenig overleg met ons, wordt ons deze boodschap thuis gestuurd! Heel hoffelijk is dit waarlijk niet! Ruijs had ook gedacht, dat de koningin hem eerst zou hebben laten komen en hem desnoods gelegenheid tot reconstructie van het kabinet zou hebben gegeven. Niets daarvan. We moeten blijven, omdat niemand ons wil opvolgen! Zoo zijn we, als ’t ’n beetje zoo doorloopt, ministers ad vitam!! Wat moet ik nu doen? Ik kan niet aanblijven en ik wil ’t niet. Ik zit tot over mijn ooren in de moeilijkheden! Vrijdag kregen we bericht, dat de Nederlandsche Bank vandaag ’t faillissement van Het Centrum zou aanvragen, als twee accepten van tezamen f 20.000,– niet zaterdag betaald waren! Ik was juist in Utrecht om met curatoren van de Hanzebank te confereeren. Bij de Hanzebank had ’t Centrum een krediet van f 130.000. De Geldersche Kredietvereeniging wilde hiervan 80 à 90 mille overnemen. Curatoren wilden de rest kwijt schelden, als we er nog tien mille bijlegden. Een mooi aanbod! Maar … nu krabbelt de Geldersche Kredietvereeniging weer terug! Zaterdag belde ik de Nederlandsche Bank op en door mijn dreigen, dat ik anders onmiddellijk ontslag als minister zou nemen, kreeg ik gedaan, dat zij haar dreigement weer introk. Vanmorgen ben ik eens met pastoor van der Ven gaan praten. Tot mijn groote verrassing zei hij me, dat hij me over drie maanden wel aan een ton zou kunnen helpen. Dat zou schitterend zijn: we hadden dan geen bankkrediet meer noodig. Maar – zijn kerkbestuur moest erover beslissen en dan moest de vicaris ’t nog goedkeuren. Dat zit dus nog. Als ’t noodig was, kon hij binnen acht dagen wel de 20 mille voor de Nederlandsche Bank geven. ’t Was waarlijk een schitterend aanbod. Maar kan ik nu temidden van deze ernstige moeilijkheden me weer uit de zaken terugtrekken en me aan mijn departement wijden! Ik moet zien eraf te komen. Maar ik vrees! Zaterdag kwam ’t Katholiek Sociaal Weekblad alweer onder mijn naam uit. Moet ik er weer afgaan? Dat is toch al te dol! En anderzijds: ’t is onmogelijk dit Weekblad te redigeeren, terwijl ik minister ben. Waar haal ik den tijd vandaan? En toch – ’t is nu van 2100 tot 650 abonnés gedaald! Ik moet er dus weer aan, of ’t verdwijnt. |
uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932) |