Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 9

08/01/1924

dinsdag 8 januari 1924

’t Is gegaan zooals ik vreesde. Vanmorgen ministerraad. Colijn deelde mede, hoe ’t gegaan was. Maandagochtend ontving de koningin weer Cort van der Linden. Deze deelde mede, dat hij geen extra[parlementair] kabinet had kunnen formeeren. Daarna was de directeur van het Kabinet bij Colijn gekomen om hem namens H.M. te vragen of hij ’n door hem te formeeren kabinet meer bezuinigingskracht toekende dan aan ’t kabinet Ruijs, als ’t aanbleef. Hij had daarop geantwoord: neen, integendeel. Terstond daarop liet de koningin aan Ruijs schrijven, dat zij niet in staat was geweest een nieuw kabinet te benoemen, dat zij dus in de onmogelijkheid was om het gevraagd ontslag te verleenen.

            Daarmee was de zaak uit en blijven we zitten, omdat … we niet weg kunnen! De Visser probeerde nog er tusschenuit te knijpen, maar ’t lukte hem niet. Ik moest erkennen, dat er na dit antwoord van de koningin voor ons thans geen gelegenheid was om ontslag te vragen, omdat … ja, waarom? – eigenlijk alleen omdat we er genoeg van hadden! Ik behield me  echter voor, hierop, na ons eerste samentreffen met de Kamer, terug te komen.

            We stellen ons nu op dit standpunt: we zijn onveranderd ’t oude kabinet met ’t oude program, maar ’t akkoord met de rechterzijde is verbroken. Van weerszijden zijn we dus meer vrij. We komen over veertien dagen met ’n regeeringsverklaring, waarbij dan tevens de memorie van antwoord op hoofdstuk I der staatsbegrooting kan verschijnen. We stellen ons vooral ten doel: 1. de bezuiniging, om de begrooting sluitend te maken, 2. de defensie van Indië: een ietwat gewijzigde vlootwet zullen ze moeten slikken; en 3. de rechterzijde weer tot eenheid te brengen. Ik heb bedongen, dat bij ’t eerste conflict van beteekenis, dat nu volgt, de Kamer zal ontbonden worden en dat ik nu met de sociale verzekering kan doorgaan zonder nader overleg met de rechterzijde.

            Niemand sprak over ’t Katholiek Sociaal Weekblad. Ik ben van plan nu de redactie te blijven voeren, al zal dit ’n zware taak zijn naast mijn ministerieele werk.

            Pastoor van der Ven deelde me mee, dat ’t kerkbestuur bezwaar had om me die f 100.000,– voor  ’t Centrum te leenen. Wel kon hij me zelf f 15.000,– fourneeren, terwijl ik spoedig over meer zou kunnen beschikken. Ik ben nu van plan te trachten om wat obligaties à 6 % te plaatsen en te zien hoever ik ’t daarmee breng. We zullen de moeilijkheid toch te boven zien te komen.

            Tot mijn spijt staat vanavond in de bladen een bericht, dat ik als hoofdredacteur van Het Centrum zal optreden! Net te vroeg!!

            Zoo zit ik dus voorloopig weer aan mijn ambt vast! ’k Ben benieuwd hoe ’t gaan zal. Aan ’t departement zag ik niet anders dan gelukkige gezichten! Maar hoe lang zal ’t duren? Ik vermoed, dat we spoedig voor ’n nieuw conflict zullen staan.

uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932)