vorige (26-1-1893) | | volgende (11-2-1893) | kalender |
dagboekcahier 2 07/02/1893 dinsdag 7 februari 1893 ’t Spijt me, dat ik in zoolange tijd niets heb opgeteekend: er was veel opteekenends waard. Nu alles neer te schrijven, zou teveel tijd kosten. Dus het voornaamste slechts. De lezingen van ’t Middelnederlandsch met Van Bemmel Suyck zijn we weer begonnen. We lezen nu De zeven vroeden binnen Rome op aanraden van prof. Verdam. Van mijn broer heb ik nog een brief over ‘Van wel en wee’ gehad: hij keurt ’t stuk hoofdzakelijk af, omdat aan het dulci het utile ontbreekt. En schilderijen en stillevens en muziek dan? … De vorige week, 1 februari, is de portefeuille begonnen te circuleeren. Zoo is dan het eerste mijner vier plannen geslaagd en beter geslaagd dan ’k had kunnen vermoeden: Leiden bezit nu een goede, degelijk wetenschappelijke katholieke portefeuille: ± twintig tijdschriften, ± twintig lezers voorloopig, prijs f 8, –. Waarlijk veel voor weinig geld! Ook mijn tweede plan heeft een begin van uitvoering gekregen: er bestaat nu een katholiek studentendispuut. Dat heeft me minder moeite gekost dan die portefeuille. [p. 320] Langzamerhand had ik de clubluitjes wat voorbereid, ‘bewerkt’ om die verkiezingsterm te bezigen. Laatst nu zat ik met Nuyens op Van den Braaks kamer. Toen dacht ik: nu een goeden por eraan gegeven! ’t Gevolg was, dat zij beiden volkomen gewonnen waren. Ook de twee andere clubleden waren er spoedig voor en … den vorigen vrijdag, 3 februari, hielden we reeds onze eerste bijeenkomst. Ik begon met een motie: er zou voorloopig geen bestuur gekozen worden: praeses zou zijn hij op wiens kamer de bijeenkomst gehouden zou worden. Na eenig heen en weer praten kreeg ik ’t er bij acclamatie door: ik had dit hierom gedaan om 1. geen verkeerde ijverzucht op te wekken, daar ze, zooals ik reeds bemerkt had, van plan waren om mij te kiezen en licht een ander ’t gaarne voor zich gewenscht had, 2. omdat ik nu, idem inter pares[13], toch nog wel zooveel persoonlijken invloed kan uitoefenen, vooral, als, wanneer alles goed gaat, ik over een jaartje ’t eens wat verder denk te pousseeren: er ook niet-clubleeden bij te nemen. Zoo kan ’t de grondslag worden van een katholiek studentendispuut. [p. 321] Ook de voorloopige regeling werd goedschiks van me aangenomen: voorloopig vergadering op onbepaalde tijden; als iemand zin heeft een stuk voor te lezen of een stelling te verdedigen, dan deelt hij ’t mee op den eerstvolgenden clubavond. Dan vraagt hij wie de kritiek erop wil maken, òfwel of zijn stelling ter verdediging wordt toegelaten. De week daarop is het dan dispuut. Bij stukken: wordt eerst het stuk doorgelezen, dan een kwartier bespreking ervan, in welke bespreking nòch schrijver nòch criticus zich mogen mengen, tenzij om vereischte inlichtingen te geven. (Dit stelde ik voor opdat ieder vóór ’t lezen van de critiek al een eigen opinie over ’t zoojuist voorgelezene kan vormen). Vervolgens wordt de critiek voorgelezen, dan re- en dupliek en, onderwijl, doch vooral daarná: debat. Zoo hebben we ’t de eerste de beste keer reeds gedaan en ’t ging uitstekend. Is er een stelling, dan wordt die ook een week van tevoren aangekondigd. Dan de week daarop dispuutavond: eerst wordt de stelling ingeleid en verdedigd, liefst niet van ’t schrift voorgelezen, maar als improvisatie (uitstekende oefening!), [p. 322] daarna debat. Wijl de stelling een week van tevoren is aangekondigd, hebben allen er reeds over na kunnen denken, wat der degelijkheid van het debat slechts ten goede kan komen. Donderdag a.s. leest Van den Braak een stuk voor met critiek van Weber. Ik denk dan deze tweevoudige stelling aan te kondigen: 1. Het is zeer te betreuren, doch wel te verklaren, dat in Leiden, waar drie conferenties van de Vereeniging van den H. Vincentius à Paolo bestaan, geen enkele student lid dier toch door studenten in Parijs opgerichte lofwaardige vereeniging is; 2. het ware wenschelijk, dat in Leiden naast de drie over de drie parochies verdeelde conferenties van deze vereeniging nog een afzonderlijke conferentie werde opgericht voor katholieke studenten. En met deze stelling heb ik reeds het derde mijner plannen omschreven. Of ook dát zal gelukken? Als ’t werkelijk, zooals ik innig overtuigd ben, iets goeds zal kunnen uitwerken, dan geve God, dat ook hier mijn pogingen zullen slagen. Ik ontveins me echter de vele, bijna onoverkomelijke, uit vooroordeel voortspruitende moeilijkheden niet, doch … zou ’t onmogelijk zijn? [p. 323] En mijn vierde plan? … dit strekt veel verder: ‘Een Katholieke Vereeniging’: zooiets bestaat hier niet: twee of drie katholieke kiezersvereenigingen zijn reeds hier bij gebrek aan leven en opgewektheid weggekwijnd en bezweken. Zou een katholieke vereeniging, een vereeniging van goede katholieken, óók en bijzonder van katholieke studenten, een vereeniging tot opwekking van het sluimerend katholiek openbaar leven, door ’t houden en laten houden van lezingen, enz. enz. reeds de kiem des doods in zich omdragen bij haar ontstaan? Ik geloof het niet, als ’t maar goed wordt aangepakt. Maar dit plannetje laat ik voorloopig rusten en … ’t kan er slechts ten goede aan komen! Veel moest ik nu nog schrijven, over Van wel en wee vooral, dat ik op onzen eersten dispuutavond op verzoek heb voorgelezen en waarop Nuyens een zeer scherpe critiek gemaakt heeft. Doch ik moet nu aan ’t werk: reeds veel te veel tijd heb ik vandaag weer aan mijn dagboek besteed. Verloren tijd???? De vorige week, zaterdag en zondag, heb ik het portret van dr. Schaepman (door Jan Veth) met zwart-wit krijt nageteekend. ’t Is uitstekend gelukt. Ik krijg er een lijst om. Een eereplaats op mijn kamer nu!! [p. 324] [13] Het woord ‘idem’ is onderstreept. |
uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893) |