vorige (7-12-1920) | | volgende (10-12-1920) | kalender |
dagboekcahier 8 09/12/1920 donderdag 9 december 1920 Nu zit ik er leelijk tusschen! ’t Is zóó gegaan. Eergisteren heb ik met Ruijs geconfereerd over ’t verlangen van de koningin een steuncomité voor Nederlanders in het buitenland op te richten, dat dan uitsluitend onder Arbeid zou staan, dus met uitsluiting van Binnenlandsche en Buitenlandsche Zaken die thans hiervoor onvoldoende zorgen. Zooals ik wel verwacht had, was Ruijs vóór ’t comité, maar ertegen dat dit onder Arbeid zou komen. Dat was een openlijk désaveu voor de afdeeling Armenzorg van Binnenlandsche Zaken. Hij zou zaterdagochtend bij H.M. komen en dan met haar de zaak bespreken. De koningin had mij echter verzocht haar mondeling of schriftelijk mee te deelen, hoe het met de zaak stond. Ik schreef daarom gisteren een brief aan den directeur van het Kabinet, waarin ik hem ’t resultaat van mijn onderhoud met Ruijs meedeelde met verzoek dit aan H.M. over te brengen. Daar komt me nu vanmiddag een brief van hem, waarin hij me mededeelt dat H.M. mij morgen wil spreken. Zij laat echter het uur geheel aan mij over; alleen van vier tot vijf uur is zij verhinderd mij te ontvangen. Ik heb geantwoord dat ik op ’t gewone uur – tien uur ’s morgens – in ’t Paleis Noordeinde zou komen. Zoo zit ik er nu tusschen! Zij zal ongetwijfeld bij haar meening blijven, temeer omdat zij weet dat ik ’t met haar eens ben. Ruijs zal ook voet bij stuk houden. Hoe komen wij daar uit? Zij heeft al gedreigd: ‘Als Ruijs ’t niet wil, dan richt ikzelf – als particulier – zulk een comité op; dat kan niemand mij beletten. Ik heb nu de heeren in de zaak gekend en daarom mijn constitutioneelen plicht gedaan. Dan voel ik mij vrij!’ Daar valt wel wat op af te dingen. Anderzijds – en dit zei ik Ruijs ook – hoewel ik zijn standpunt begrijp, moesten we in een punt als dit toch den zin van de koningin doen. Morgen ga ik er dus heen; hoe zal ’t afloopen? Ik ben er wel zeer benieuwd naar! De conferentie over de wachtgeldregeling had hedenochtend plaats: Ruijs, De Vries en ik. Het einde was dat ik mijn zin kreeg: Ruijs ging mee en De Vries, hoewel ertegen, legde er zich bij neer. Ik kan dus 50 procent bij de wachtgeldregeling toeleggen. Ik hoop nu maar dat de werkgevers meewerken, anders zie ik de toekomst donker in! |
uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923) |