Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 10

10/02/1941

maandag 10 februari 1941

Gisterenmiddag heb ik bezoek gehad van den heer Peeperkorn, den hoofdredacteur van De Maasbode. Hij deelde mij omstandig mee, hoe het gegaan was. Een voorman van de S.S., vergezeld van verschillende manschappen, kwam in ’t begin der vorige week – ik meen dinsdag – bij de bureaux van de Maasbode. Hij vroeg naar den directeur. Bij hem binnengeleid las hij hem de ukase voor, waarbij gelast werd, dat de Maasbode niet meer mocht verschijnen, direct noch indirect. Op alle geldswaarden werd beslag gelegd, terwijl  persen en lokalen verzegeld werden. Eenige reden werd niet opgegeven. Toen Kuypers ernaar vroeg, kreeg hij ten antwoord ‘Daar weet ik niets van.’ Kuypers vroeg hem bij wien hij nu in beroep kon gaan. ‘Beroep?’ was ’t verbaasde antwoord. ‘Beroep? Maar zooiets bestaat bij ons niet.’ Toen heeft men getracht verschillende Duitschers te spreken. De civielen wisten echter van ’t geheele geval niets en waren er zelfs zeer verwonderd over. Eindelijk kwam hij bij den vertrekkenden persman, die hem welwillend ontving: hij wist van niets, had ook niets meer te zeggen, want zijn werk hier was afgeloopen. Hij vermoedde echter – achtte het ‘waarschijnlijk’ –  dat het een antwoord was op den brief van de bisschoppen, voor veertien dagen in de kerken voorgelezen, waarin ’t oude verbod voor katholieken om aan de werkzaamheden van de Nationaal-Socialistische Beweging  deel te nemen of haar te steunen, nog weer eens werd gehandhaafd. ’t Verwonderlijke is, dat De Tijd, die dezen brief tegen het verbod in toch had gepubliceerd, een boete kreeg opgelegd van f 5000,– en dat de Maasbode, die zich tot verontwaardiging van vele lezers aan ’t verbod van publicatie gehouden had, nu geschorst is! Deze vertrekkende persman gaf den raad om naar dr. Schmidt, de rechterhand van Seyss-Inquart, te gaan. Deze was nu naar Berlijn en komt woensdag terug. Hij zou er vermoedelijk wel meer van weten.

            Peeperkorn deelde me nog mee, dat ook mijn brief aan hem van 6 december 1940 in beslag was genomen. Ze keken zijn papieren na en toen ze in mijn brief de woorden ‘Mit brennender Sorge’ lazen, zeiden ze: ‘Ha! geef dat briefje maar mee!’

            Deze brief luidde als volgt (ik was bezig met een viertal artikelen te schrijven over ‘Democratie en gezonde volksinvloed’. Het eerste was geplaatst. Maar toen ik het tweede zond, schreef Peeperkorn me, dat hij ’t niet durfde opnemen, daar ‘de overzijde’ er aanmerking op had gemaakt en meende, dat de Maasbode ‘terugkrabbelde’. Daarom schreef ik hem 6 december 1940):

 

Allereerst mijn hartelijke gelukwenschen met het groote feit, dat gij weer een eigen huis  hebt kunnen betrekken. Ik acht het een reusachtige prestatie, dat dit reeds na een half jaar is mogen gelukken. Aan De Maasbode is de verandering goed zichtbaar. Gelukkig, want de laatste weken liet de druk wel zeer veel te wenschen over.

Thans het artikel Parlementair stelsel en gezonde volksinvloed. Het was feitelijk, onder een anderen titel, een vervolg op het voorafgegane artikel over Democratie en volksinvloed en het lag in mijn bedoeling, dat er nog enkele op gevolgd zouden zijn. Mijn bedoeling was om geleidelijk te komen tot een wat nadere omschrijving van het begrip ‘gezonde volksinvloed’. Men kan daar van alles onder verstaan, zoowel het oude parlementaire stelsel, het daaraan voorafgegane constitutioneele stelsel, de methode van volksstemmingen, ja zelfs nog de instelling van adviseerende lichamen. Het is uit hetgeen ik hierover vroeger in De Maasbode schreef, wel duidelijk, dat ik met dit laatste niet tevreden zou willen zijn. Feitelijk schuilt daarin de reactie naar de achttiende eeuw. Het vorsten-absolutisme was niet verderfelijker dan het absolutisme dat thans door velen blijkbaar wordt nagestreefd. Het heeft er alle nadeelen van, terwijl er nog enkele andere bijkomen. Het was mijn bedoeling, dit met groote voorzichtigheid en zeer geleidelijk in eenige artikelen duidelijk te maken. Hoe men in ’t artikel Democratie een terugkrabbelen heeft kunnen zien, is mij niet duidelijk, evenmin wat u onder de ‘overgevoelige overzijde’ verstaat. Is dit de Unie of iets anders? De Unie heeft zelf uitdrukkelijk verklaard, dat zij vasthield aan gezonden volksinvloed. Daarop thans nog eens terug te komen om te trachten het begrip zakelijken inhoud te geven, kon toch onmogelijk terugkrabbelen genoemd worden. Maar zelfs als men dat van de zijde van de Unie zou zeggen, begrijp ik niet goed, waarom wij niet een eigen meening zouden mogen uitspreken. Ik ben overtuigd, dat meer dan de helft van de aanhangers van de Unie katholiek zijn. Ik meen dus, dat de Unie, met onze opvattingen terdege rekening zal hebben te houden. Men kan toch niet vergen, dat wij  als een gewillige kudde ook dan zonder te kikken zullen volgen, ook wanneer wij meenden, dat men steeds verder den verkeerden weg opgaat. Gij weet, dat het ook mijn meening is, dat wij de Unie zooveel en zoolang mogelijk moeten steunen, maar ook daar zijn grenzen, die ik niet zou willen overschrijden. Wanneer de Unie steeds dichter tot de Nationaal-Socialistische Beweging nadert en steeds duidelijker streeft naar een autoritair regiem, dan zie ik dat mit brennender Sorge. Ik meen, dat wij als katholieken aan deze principieele uiteenzetting van den paus moeten vasthouden.

Ziedaar mijn meening. Gij weet echter, dat ik volkomen erken, dat gij het recht hebt als verantwoordelijk hoofdredacteur met mijn bijdragen te doen wat gij meent, dat er mee gedaan moet worden. Al blijf ik, dit wil ik eerlijkheidshalve er bijvoegen, er zelf stellig van overtuigd, dat het goed is, wanner wij tegenover de Unie geen struisvogelpolitiek voeren. In welwillenden vorm en in opbouwenden geest zullen wij ons het recht van kritiek en zeker van raadgeving moeten blijven voorbehouden.

(Volgt iets over de brochure van Romme, waarover P. mij verzocht had te schrijven, evenals over de loonen- en prijzenpolitiek. Dan vervolgde de brief:)

Over de loon- en prijzenpolitiek zal ik ook wel trachten iets te schrijven, maar ook hier meen ik, dat men met volle zeilen naar een zuiver staatssocialisme streeft. Als overgangsmaatregel, zoolang er geen behoorlijke ordening tot stand is gekomen, kunnen wij dit aanvaarden, zooals wij ook de sociale verzekering, zooals Talma die opgezet had, indertijd aanvaard hebben, maar ook toen, het was in 1910 ongeveer, heb ik zeer uitdrukkelijk gewaarschuwd tegen het staatssocialistisch systeem, dat eraan ten grondslag lag en verdedigd, dat wij dat alleen als een voorloopige regeling konden aanvaarden totdat de tijd gekomen was om tot een meer maatschappelijk systeem over te gaan. Zelf heb ik dat in 1920 gedaan bij de landbouwongevallenverzekering, waarvan de uitvoering voor meer dan 90 procent  ligt bij de bedrijfsvereenigingen.

Er zijn in den laatsten tijd heel wat dingen gebeurd, die mij met groote zorg vervullen. Zoo de beide benoemingen aan het departement van Onderwijs, het optreden van prof. Snijder, het tot stand komen van een nieuwen journalistenbond als bijwagen van de Nationaal-Socialistische Beweging enz. enz.

Dit alles gaat een zeer bepaalde richting uit en ik vrees, dat wij binnen korten tijd gevangen zullen zitten in een volledig nationaal-socialistisch systeem onder leiding van de Nationaal-Socialistische Beweging. Juist wat wij door het steunen van de Nederlandsche Unie hadden willen voorkomen.

            Met beste groeten, totus tuus, A.

Zoo luidde deze brief, die nu in handen van de S.S. is. Wat zal zij er mee doen? Er staat geen enkel voor Duitschland beleedigend woord in. Maar wel blijkt er heel duidelijk uit, dat ik tegen de Nationaal-Socialistische Beweging ben en niet met de autoritaire staatsopvatting noch met het nationaal socialisme sympathiseer. Iets wat ik met 90 procent der Nederlanders gemeen heb. We zullen maar rustig afwachten.

            Zondag wordt mijn Liesje 70 jaar. Al onze dochters hebben we voor dien dag uitgenoodigd. Het zou wel zeer treurig zijn, wanneer er vóór dien dag iets onaangenaams gebeurde. Maar … Van Sonsbeeck kreeg op zijn zilveren bruiloft wel zijn ontslag als commissaris der koningin in Limburg thuis! Ik tracht echter geen zorgen voor den tijd te maken. Als ze komen zijn ze al erg genoeg en toch bijna altijd minder erg dan men zich tevoren had voorgesteld. Ik stel mij in Godes heilige bescherming.

uit: Dagboek X (3 november 1932 tot 10 mei 1941)