Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 11

10/03/1945

zaterdag 10 maart 1945

We hebben weer een paar nare weken achter den rug. Maar laat me eerst het goede opteekenen. Moeders 74e verjaardag op 16 februari is een ware vreugdedag geworden. Een oase in dezen donkeren tijd. Nell was per fiets uit Amstelveen overgekomen. Ze was 15 februari naar Wassenaar gepeddeld, waar ze bij Piet en Guusje logeerde. Vrijdagmorgen kwamen zij gedrieën al vroeg aan, de noodige goede gaven als verjaarsgeschenken meebrengende. Weldra kwamen ook Lou en Stan en de laatste schoonzoon-in-spe Ad. De vreugde was volkomen. Immers de berichten van het front waren ook gunstig; de verwachting werd verdedigd, dat er in maart nu wel een einde aan deze vreeselijke moordpartij zou komen. Om één uur was het feestdiner. En ’t mocht er zijn! We waren met z’n negenen aan tafel. Lies had haar beste beentje voorgezet. We begonnen met een heerlijke koude salade, waarin zelfs vleesch en een ei. Wel een ongewoon gericht in dezen hongertijd! Ze aten allen als wolven. Daarop volgde een heerlijke erwtensoep met twee Deventersche worsten erin. Tot drie borden aten ze ervan. En tot slot een smakelijke vla. Alles besproeid met een paar glazen wijn. Wat een ongekende weelde, al zullen we er daarna wel een beetje krom voor moeten liggen! Maar ’t was heerlijk en feestelijk! Oma vooral was verblijd, dat ze nog zoo’n goeden verjaardag had. Wel was er een schaduw over deze vreugde, dat An, Rie en Joke afwezig waren. 

Van An hebben we sinds eind september nog steeds niets gehoord. Rie zit nog dagelijks met haar kinderen wegens het voortdurend granaatvuur in den kelder. Joke, die in Olst goed ingekwartierd is, maakt het met haar man en kinderen gelukkig goed, al is Deventer al herhaaldelijk door bommen getroffen, die, hoewel bestemd voor de IJsselbrug, alsmaar op de omliggende huizen terecht komen. Honderden burgers zijn er al gedood. Hun huis is gelukkig nog intact.

            Maar na dezen vreugdedag begonnen onmiddellijk de narigheden. Eerst met Nell. Ze logeerde dien nacht bij Lou, waar ze ’s nachts eensklaps hooge koorts kreeg, boven de 39o. ’t Bleek weldra, dat ze een aanval van geelzucht had, een ziekte die thans veel voorkomt en erg besmettelijk blijkt te zijn. Haar lever was sterk gezwollen. ’t Zou, zei de dokter, minstens drie weken duren eer ze weer de reis naar Amstelveen zou kunnen ondernemen. Helaas, de drie weken zijn al om en ze ligt nog steeds te bed. Gelukkig is echter de temperatuur weer normaal. Ze is echter erg verzwakt. Ze kan zeker voorloopig de reis per fiets nog niet ondernemen. De moeilijkheid is eenerzijds, dat Amstelveen per telefoon zoo moeilijk te bereiken is. Een ’s morgens vroeg aangevraagd ijlgesprek komt vaak pas ’s avonds tot stand, soms zelfs heelemaal niet. Haar man begrijpt blijkbaar den toestand niet en dringt er maar steeds op aan, dat ze terug moet komen. En vervolgens de voedselnood. Ze moet dieet houden, maar we hebben  ’t niet. We probeeren, om Lou te verlichten, haar naar ons huis te brengen, maar er is nog geen transportmiddel te krijgen.

            Daarbij nu kwam, dat de Engelschen de geheele vorige week elken dag van acht tot vijf uur Den Haag gebombardeerd hebben. Vooral verleden zaterdag, 3 maart, is ’t ontzettend geweest. Er woei een krachtige noordoosten wind. Zoo zijn in ’t Bezuidenhout en in het Korte Voorhoutkwartier geheele wijken zwaar getroffen en verbrand. Honderden huizen, vijf kerken, gingen in de vlammen op. Er zijn honderden dooden en nog veel meer zwaar gewonden. ’t Was een echte zwarte dag voor ’s-Gravenhage. In onze buurt vielen er geen bommen. Maar van ’s morgens acht uur af konden wij den ganschen dag en volgenden nacht de vlammen zien opstijgen.

            Wat ’t doel van deze bombardementen kan zijn, is niet duidelijk. Er wordt gezegd, dat de Duitschers vanuit den schouwburg in ’t Korte Voorhout onder de huizen groote kelders gegraven hebben, vol wapens en munitie en benzine. Daarop zou men gemikt hebben. Anderen zeggen: er wordt een landing in Scheveningen voorbereid, daarom moet men alvast den weg naar Utrecht vrijmaken. Hoe dit zij, ’t is vreeselijk geweest. En dan donderen dag en nacht, soms elk half uur, de geweldige V-projectielen over onze hoofden, bestemd voor Antwerpen en vooral voor Londen. Maar herhaaldelijk vallen ze al hier neer, geweldige verwoestingen aanrichtende. Vele straten zijn volkomen onbewoonbaar geworden.

            Het eenige lichtpunt is nu, dat het geallieerde offensief,  zoowel in het oosten als in ’t westen grooten voortgang heeft gehad. De Russen staan al vlak voor Berlijn, Stettin en Weenen. De Engelschen en Amerikanen zijn deze week eensklaps in ’t westen krachtig vooruitgegaan. Krefeld, Keulen, Bonn zijn al gevallen. Ze staan nu vlak voor Koblenz. Gisteren werd al op drie plaatsen – ’t eerst bij Remagen – de Rijn overschreden. Het Duitsche leger is over den Rijn gevlucht. Er schijnt groote verwarring in dat leger te heerschen. Berlijn is nu al zeventien dagen lang uit de lucht gebombardeerd. De afweer wordt steeds zwakker. Is dit nu ’t begin van de verwachte ineenstorting? Vele soldaten vertrokken van hier reeds naar het westfront. Mochten we op deze kalme wijze van hen bevrijd worden! Zonder dat een Engelsche invasie hier noodig is. Komt deze, dan gaat geheel ’s-Gravenhage er aan. De moffen hebben van onze mooie stad één groote vesting gemaakt. Wat zal de volgende week ons brengen?

            Zoo leven we thans zoowel in hoop als in vrees. En met veel zorgen. Niet alleen voor de voedselvoorziening – pakketten uit Deventer en Zevenaar kunnen ons nu niet meer bereiken, daar de IJssel door de Duitschers afgesloten is – maar vooral ook voor de brandstof. We hebben nog maar voor een paar dagen cokes en een beetje hout, dankzij Piet, die steeds maar voor ons sjouwt. Maar dan zitten we in de kou en kou is bijna nog moeilijker te verduren dan honger. En hoe moeten we dan koken? Van het kleine beetje brood dat we krijgen, kunnen we het leven niet behouden. We eten nu suikerbieten en bloembollen. ’t Gaat nogal. 

uit: Dagboek XI (Begin november 1944 tot 7 augustus 1946)