Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 5

10/04/1914

Goede Vrijdag 10 april 1914

Weer is er een groote achterstand. Laat ik beproeven hem een weinig in te halen.

            Gisterenavond ben ik weer thuis gekomen van de retraite in ’t St. Clemenshuis te Noordwijkerhout. We waren met 40 man, waaronder verschillende oud-Katwijkers. Ik was ’t eenige kamerlid. De anderen waren naar Manresa (Venlo) of Vught.  ’t Is een heerlijke retraite geweest. Maandagavond om zes uur begonnen we. Hoe komt men in die dagen weer eens geheel tot rust en in evenwicht. ’t Is toch eigenlijk ook wel noodig dat ons schip dat dwars door de wereldzee vaart eens op de helling komt om er al die aangroeisels eens flink af te laten halen. Hoe beziet men allerlei gebeuren met grooter kalmte en objectiviteit en als op een afstand. En tusschen al die meditaties door kan men dan eens recht hartelijk en innig bidden ! …

            Doch laat ik nu mijn voor een maand afgebroken relaas van het naaste verleden weer voortzetten.  Eerst nog iets over de Gregoriusorde. De breve van de benoeming is zeer uitvoerig. Ik heb echter geweigerd toestemming te geven deze te publiceeren. ’t Is een heerlijk document, maar niet voor ’t publiek, wel voor mijne kinderen. Voor hen zal ik ’t bewaren. Later vernam ik hoe de benoeming was uitgelokt. Ik had er zelfs geen ‘Ahnung’ van dat ze komen zou!

Prof. Aengenent was ervoor naar mgr. Callier, de bisschop van Haarlem gegaan. Monseigneur zei dat hij ’t verzoek gaarne zou ondersteunen, mits dat men niet aanvroeg ‘ridder’, doch ‘commandeur’. In geen geval mocht ik minder hebben dan Ruijs. Prof. Aengenent raadpleegde eenige mijner naaste vrienden. Ik verheug me over hun advies: ‘niet doen’, daar ze overtuigd waren dat ik het nooit zou goedkeuren dat daarvoor zooveel geld betaald was, terwijl de Katholieke Sociale Actie het zoo goed kon gebruiken: àls het geld er voor gevonden kon worden, dan moest men dat niet daaraan  besteden[25], maar aan de Katholieke Sociale Actie geven. Precies!   Met deze mededeeling kwam toen prof. Aengenent bij mgr. Callier terug en deze was toen bereid met ‘ridder’genoegen te nemen. Monseigneur schreef toen onder de suppliek:

Je recommande très volontiers le nommé Monsieur Aalberse à la bienveillance de N.S. Père, parce qu’il a en effet beaucoup de mérites pour la cause catholique en notre patrie et qu’il est d’ailleurs un homme éminemment catholique et docile aux directions des évêques.

+ A.J. Callier

Evêque de Harlem

Dit eeregetuigenis van mijn eigen bisschop, bij wien men mij stelselmatig zwart heeft trachten te maken gedurende meer dan tien jaren, is mij tot grooter vreugde geweest dan de ridderorde, welke er ’t gevolg van was.

            Of eigenlijk – niet was. Onze Lieve Heer had mij nog grooter voldoening beschoren. Deze suppliek namelijk is aanvankelijk in Rome verdwaald geraakt. Begin januari telegrafeerde prof. Aengenent naar Rome of de benoeming nog niet kwam? Men wist er van niets!  Hij naar Haarlem en toen heeft de bisschop zelf het verzoek telegrafisch tot Z.H. de paus gericht. En op dat verzoek is de benoeming gevolgd met dit telegram:

Monseigneur Callier, Évêque de Harlem (Pays-Bas)

Roma 5.1.14.

Saint Père a daigné accorder le titre de Chevalier de Saint Grégoire le Grand imploré pour M. Pierre Aalberse auquel il envoie de coeur comme gage de sa bienveillance paternelle la bénédiction apostolique.

Card. Merry del Val

Dit telegram werd op 6 januari door prof. Aengenent in de Utrechtsche feestvergadering voorgelezen. Feitelijk heeft dus de benoeming plaats gehad op direct verzoek van den bisschop!

            De breve der benoeming is gedateerd van 14 januari 1914. Prof. Aengenent gaf er deze vertaling van, welke ik hier bewaren wil:

Paus Pius X.

Geliefde zoon, heil en Apostolische Zegen.

Aan voortreffelijke mannen, die zich voor de Katholieke zaak verdienstelijk hebben gemaakt, bijzondere eer te bewijzen, is voor Ons een vreugde. Dat gij onder het getal van hen behoort, hebben wij vernomen van onzen geliefden zoon Wilhelmus van Rossum, Kardinaal-Diaken der Heilige Roomsche Kerk, die U met den meesten aandrang aan Ons heeft aanbevolen, en eveneens uit het getuigenis van Onzen Eerwaardigen Broeder, den Bisschop van Haarlem. Zij immers, toen zij ons mededeelden, door welke waardigheden en gaven gij uitschittert, nl. als afgevaardigde des volks in het Nederlandsche Parlement en als Algemeen Secretaris bij de Vereeniging der Katholieke Sociale Actie, en wel als een der leiders en aanvoerders in genoemde betrekkingen, prezen U ten zeerste, omdat gij aan de Kerk uitstekende diensten bewezen hebt en nog bewijst, terwijl gij niet alleen door een voorbeeldig christelijk leven en grooten godsdienstzin uitschittert, maar ook de sociale actie met zorg regelt en  bestuurt, en de rechten der Kerk met ijver verdedigt.

Wij van Onzen kant, aangespoord door de aanvragen van zoo illustere mannen, die U wilden aanbevelen, zoowel als door Uw voortreffelijken arbeid, willen U een buitengewonen eeretitel en belooning verleenen, om aan onze dankbare en liefdevolle gezindheid ten opzichte van U uiting te geven. En derhalve verkiezen Wij U en maken Wij U door middel van deze brief tot Ridder in de Orde van den H. Gregorius den Groote, en nemen Wij U op in genoemde verheven Ridderschap.

Enz. – volgt het gewone formulier.

Gegeven te Rome bij Sint Pieter onder den Visschersring, den 14en Januari 1914, het elfde jaar van ons Pausschap.

R. Kardinaal Merry del Val

Staatssecretaris

Na een arbeid van vijftien jaren is dit wel geweest een heerlijke bekroning. Ik kan den goeden God niet genoeg bedanken dat Hij  zóó alles ten beste heeft geleid!

Eén ding is wel curieus geweest. Ik had de geheele feestvergadering persoonlijk geregeld. Opzettelijk had ik voor me zelf geen spreekbeurt aangenomen om zóó geheel op den achtergrond te kunnen blijven. En ziet – eerst moèst ik door de ziekte van mr. Kolkman tòch als spreker optreden, terwijl door deze benoeming en de wijze waarop zij werd meegedeeld, de feestvergadering tòch een persoonlijke huldiging werd. Men had dit streng voor mij verborgen gehouden, omdat men ervan overtuigd was dat ik dit beslist niet zou gewild hebben. En zóó is, tegen mijn zin en tegen mijn wil, toch de zesde januari een triumfdag geworden. Onze Lieve Heer heeft dat zeker zoo gewild en ik kon er vrede mee hebben, omdat vast stond dat ik dit niet gezocht had, integendeel, het juist zoo krachtig mogelijk vermeden had.

Wel echter vrees ik voor de reactie! Ook na onze eerste, schitterende, Sociale Week kwam ze. Zal ze nu uitblijven? Ik vrees! Doch laten wij ook dit met een rustig hart aan de goede God overlaten!

[25] Doorgehaald is ‘geven’.

uit: Dagboek V (28 augustus 1904-18 october 1915)