vorige (27-12-1921) | | volgende (19-1-1922) | kalender |
dagboekcahier 8 13/01/1922 vrijdag 13 januari 1922 Ik heb vandaag een brief aan Ruijs geschreven die wel ’t begin van ’t einde van mijn ministerieelen loopbaan kon worden. Ik wil daarom de vrij subtiele questie hier even kort maar precies opteekenen. Voor eenigen tijd kreeg ik van Ruijs een brief, waarbij hij me in afschrift meedeelde zijn antwoord aan de typografenorganisatie op hun vraag voor de ‘uitgetrokken’ werkloze typografen een steunregeling in ’t leven te roepen, gelijk voor de andere vakken. Hij deelde mee dat hij dit niet wilde doen, omdat er in ’t typografenvak een prijstarief was dat mede oorzaak der malaise was. Er bestaat namelijk een collectief contract, waarbij de arbeiders zich verbinden om niet te werken bij ongeorganiseerde werkgevers; de georganiseerde werkgevers hebben een prijstarief; een werkgever, die zich daaraan niet houdt, wordt geroyeerd en dus mogen de arbeiders dan niet bij hem werken. Derhalve – redeneert Ruijs – helpen de arbeiders dat tarief handhaven – dat tarief is te hoog – daardoor minder drukwerk en daardoor werkloosheid. Ik heb hem toen mondeling meegedeeld dat ik ’t niet met hem eens was. 1. was ’t tarief niet te hoog; de drukkerijen maken gemiddeld niet meer dan vijf procent dividend, dus minder dan de obligatierente. 2. is hier nu een georganiseerd bedrijf, waarin de arbeiders erkennen er ook belang bij te hebben, dat ’t den werkgever goed gaat. Ze staan dus op een standpunt lijnrecht tegenover dat van den klassenstrijd. Moeten ze nu daarom met hongerlijden worden gestraft? Daar toen spoedig de interpellatie-Van den Tempel over de werkloosheid volgde, ried ik hem aan deze zaak nog eens te onderzoeken, daar hij in de Kamer de wind van voren zou krijgen. Inderdaad kwam Van den Tempel ook met een vraag hierover. Ruijs redde zich er toen uit door te zeggen dat hij die zaak in nadere overweging had. De Kamer begreep daaruit dat hij op deze verkeerde beslissing zou terugkomen en liet hem met rust. Onderwijl bestelde Van IJsselstein drukwerk in Duitschland, omdat dit tweederde goedkooper was. Daardoor nog meer herrie. Dit alles was buiten den ministerraad omgegaan. Nu kwam Ruijs onlangs ermee in den ministerraad. Hij wilde zijn besluit handhaven. Ik kwam er met kracht tegenop. Van IJsselstein wilde integendeel nog verder gaan. Hij zei: we hebben tot nu toe bepaald dat bij ongeorganiseerde drukkers geen drukwerk wordt gegeven door ’t Rijk, wanneer ze niet minstens even goede arbeidsvoorwaarden hebben als de [georganiseerde][17]. Dat kunnen we nu niet handhaven, want daar vroeg ik in Duitschland ook niet naar. Daar waren de anderen ’t ook mee eens. Ik heb me ook daar krachtig tegen verzet. Heemskerk, die zag dat ’t misliep, stelde toen voor de zaak nog eens te bespreken met de commissie-Harders – dat is een commissie van vier ambtenaren: Harders van Binnenlandsche Zaken, Trip van Finantiën en van mijn departement Zaalberg en Folmer. Aldus geschiedde. Daar Ruijs op advies van deze commissie gehandeld had, was ’t vooruit te voorspellen, hoe dit onderhoud zou afloopen. Ook daar verzette ik me met kracht tegen eenig besluit in deze richting. Ruijs constateerde dat alle anderen ’t eens waren en – fijn gevoeld! – vroeg hij aan Zaalberg, een ambtenaar van mij!, om den brief aan de organisaties te concipieeren, dus een brief, waarmee ik uitdrukkelijk verklaard had mij niet te kunnen vereenigen! Dezer dagen kwam dat concept. Ruijs zond ’t aan mij, Van IJsselstein en De Geer ter inzage en om erbij aan te teekenen of we’t ermee eens waren. Zijn bode wachtte op antwoord. ’t Kwam dus ’t eerst bij mij. Ik teekende erbij aan dat ik ’t besluit verkeerd bleef achten, maar dat, als men zoo besluiten wilde, ’t concept goed was, vooral omdat er goed in uitkwam dat ’t niet tegen ’t tarief ging, maar alleen tegen ’t feit dat de arbeiders door ’t collectief contract het tarief hielpen handhaven. Ik wees er echter op dat dus ook goed uitkwam dat deze arbeiders dus gestraft werden, omdat ze niet op ’t standpunt van de klassenstrijd stonden. Ik hoorde er niets meer van. Maar vanmorgen kwam ’n brief van Ruijs, waarin hij mededeelde dat hij den bijgevoegden brief had verzonden. Wat bleek echter? Dat ’t concept was veranderd! Juist de passage waarop ik als juist zijnde had gewezen, was veranderd en nu werd er gezegd, dat zoolang als ’t tarief gehandhaafd werd – dus óók door de werkgevers! – er geen steunregeling kwam. Dus zonder eenig nader overleg was de brief nog verslechterd! Van Zaalberg hoorde ik, dat dit was geschied op advies van Van IJsselstein. Ik heb toen terstond een uitvoerigen brief aan Ruijs geschreven, waarin ik een en ander uiteenzette, hem wees op de consequenties, ook voor mijn departement, en er tegenop kwam dat dit alles buiten den ministerraad was omgegaan! Wat zal hiervan ’t gevolg zijn? Maandag zal de zaak wel in den ministerraad komen. Ik zie niet goed, hoe ’t loopen moet. Ruijs heeft ons voor ’n fait accompli gesteld. Hij kan moeilijk terug. Anderzijds ben ik niet van plan dit verkeerde besluit mee voor mijn verantwoording te nemen. Komt er – wat vrij zeker is – een interpellatie van, dan ligt ’t voor de hand dat ook gevraagd zal worden of ik ’t ermee eens was. Als Ruijs dan neen zegt, krijgt hij heelemaal den wind van voren. Op zien komen spelen is dus gevaarlijk. Neem ik om deze zaak thans mijn ontslag, dan zijn de politieke en sociale gevolgen niet te overzien. Ik zal eens met Heemskerk en Nolens gaan praten. Ik zie er nog geen gat in! Maandag 9 januari weer eens bij de koningin geweest. ’t Onderhoud duurde tot kwart over elf. Hoofdzakelijk over den economischen toestand en de werkloosheid. Ik zette haar de questie der typografen uiteen zonder nog te zeggen dat er een conflict uit kon voortkomen. H.M. was buitengewoon – of eigenlijk: gewoon – vriendelijk. ’s Middags ontving ze Lize. En den volgenden dag zond ze mij f 1.000 voor ’t Centraal Comité voor steun aan Nederlanders in ’t buitenland. Vanmiddag bij de koningin-moeder geweest. Ook weer in hoofdzaak over de werkloosheid en den woningbouw. Vandaag was Co jarig. Ze zal nu haar verjaardag wel prettiger gevierd hebben dan ze ’t in de laatste dertig jaren gedaan heeft! [17] In het manuscript abusievelijk: ‘ongeorganiseerde’. |
uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923) |