Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 8

19/01/1922

donderdag 19 januari 1922

’k Ben weer niet lekker. Gisterenochtend stond ik op met wat keelpijn. Den geheelen dag moest ik veel praten. Onder anderen Bult en Steenhoff kwamen me opzoeken. Ik kwam doodmoe van ’t hoesten thuis. Mijn geheele borst en rug deden pijn. Vandaag ben ik er in gebleven. ’t Is al beter, maar ik heb nu  ook zoo goed als niet gepraat. Ik hoop dat ’t geen griep is. Ik ben vreeselijk bang voor longontsteking. Ik heb altijd ’t idee gehad dat dáár mijn eindje lag. Gelukkig heeft de heerschende griepepidemie nogal een goedaardig karakter. Maar ’t is wel zonderling dat zij weer over geheel Europa heerscht.

            Ik profiteer van mijn rust om mij op de verdediging van mijn begrooting voor te bereiden. Dat zal zwaar werk wezen. Er zitten verschillende vervelende questies in en de oppositie zal thans haar best willen doen. Eigenlijk ben ik verwend. Alles is nu drie jaar lang voor den wind gegaan. Thans komt eensklaps de tegenwind, die wel tot een orkaantje aangroeit. Ook in het eigen kamp. Zoo heeft De Maasbode een reeks artikelen ‘Hoor en wederhoor’, waarin allerlei ingezonden stukken verwerkt worden die alle fel tegen mij gericht zijn. Ze worden dan – maar heel slapjes! – bestreden. Alleen als ’t ook tegen Ruijs gaat, wordt de verdediging wat warmer. Ik kan me vergissen, maar ik voel in deze  artikelen ’n begin om me los te laten en zoo zachtjes aan te ondermijnen. ’t Is een ietwat domme taktiek, want de arbeiders worden des te feller vóór me!

            Broeit er wat? Bult vertelde me gisteren dat ’n katholieke fabrikant hem de vorige week gezegd had: ‘De volgende maand valt Aalberse.’ Als ’t dan maar met eere is, zal ik blij zijn dat ik er af ben! Ik kan feitelijk niets meer doen en heb alleen te vechten om te behouden, wat ik tot stand bracht! Als ook dat afgebroken moet worden, laat ik dat aan een ander over.

            Maandag heb ik Ruijs gesproken. Hij was ontdaan over mijn brief en schoof – natuurlijk – alle schuld op Van IJsselstein en zijn departement! Hij vond ’t onbehoorlijk dat ze mij ’t gewijzigd concept niet eerst hadden laten zien, enz. Jawel. Onderwijl is de brief uit! Er steekt een storm tegen op. Ruijs krijgt er zeker harde noten over te kraken bij zijn begrooting. Hij zal zich dan – te laat – mijn tijdige  waarschuwing herinneren om dezen gevaarlijken kant niet uit te gaan.

uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923)