vorige (10-3-1920) | | volgende (22-3-1920) | kalender |
dagboekcahier 7 13/03/1920 zaterdag 13 maart 1920 De interpellatie-Marchant is goed verloopen en – misschien – afgeloopen. Donderdagmorgen om elf uur hadden we ministerraad. ’s Avonds tevoren had ik allen mijn concept-antwoord gezonden. Er bleken maar weinig bezwaren tegen te bestaan. Ruijs bracht tenslotte – voor ’t eerst! – me hulde dat ik erin geslaagd was in zoo korten tijd voor zulk een moeilijk antwoord een stuk [op te stellen][16] dat zoo algemeene instemming had kunnen vinden. Twee volle dagen heeft de interpellatie geduurd. Behalve onder de rede van Smeenk zijn de verwachte heftige incidenten geheel uitgebleven. Mijn kalme uiteenzetting werd rustig aangehoord. Geen enkele interruptie. Toen ik geëindigd was, zei Duys: ’t was heel mooi; maar een Lloyd George is u nog niet! Neen, die heeft wat àl te veel bemiddeld! Het antwoord van Marchant was vrij kalm. Ook de sociaal-democraten Brautigam, Troelstra en Oudegeest waren nogal mak. Scherp waren alleen de twee revolutionairen Wijnkoop en Kolthek, en … de christelijke democraat Staalman. Deze begon zeer hatelijk; toen hij uit ’n interruptie van me bemerkte dat ik kwaad werd, draaide hij rechtsomkeert en was weer heel vriendelijk! Gisteren heeft de zitting van een tot over half zeven geduurd! ’n Heele ruk. Eerst tegen zes uur kwam ik aan ’t woord. Ik stuurde aan op arbitrage. Dit sloeg wel in. De voorzitter wilde na mijn wederwoord ’t debat sluiten. Wijnkoop verzette zich daartegen. Daarover zal nu dinsdag gestemd worden. Dus – misschien – uit! Ik hoop ’t. Het gevolg zal nu wel zijn, dat de werkgevers een beetje meer toeschietelijk worden. Ter eere van de nagedachtenis van kardinaal Manning, aan wien toen ik nog student was mijn eerste geschrift gewijd was, zou ik ’t wel heerlijk vinden, wanneer het mij gelukken mocht aan deze geweldige staking door bemiddeling of arbitrage een einde te maken. Maar ik geloof ’t niet, tenminste niet op directe wijze. De liberale werkgevers en socialistische arbeiders zullen, als ik ze eenmaal zoover heb, wel achter mijn rug om elkaar de hand reiken. Mij ook goed, àls ’t conflict maar uit de wereld is. Vandaag weer ernstige berichten uit Duitschland: te Berlijn is een tegenrevolutie uitgebroken. Wordt dat de burgeroorlog? Herstel der monarchie? Wie weet! In beide gevallen is ’t ook voor ons ernstig. In ’t eerste geval vrees ik voor den terugslag hier. In ’t tweede geval zal de Entente zich met groote kracht met de keizer-questie gaan bemoeien. En dan komen we er moeilijk tusschen te zitten. – Ons ministerschap valt wèl in een moeilijke tijd! [16] Oorspronkelijk: ‘had kunnen opstellen’. |
uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920) |