Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 6

13/07/1918

zaterdag 13 juli 1918

Veel nieuws is er nog niet. Gisteren kwam ik in Den Haag dr. De Visser tegen. Hij dacht wat van mij te hooren, ik van hem! Hij deelde me mede dat de Christelijk-Historische Kamerclub geadviseerd had: een rechtsch kabinet. Met groote instemming had hij mijn artikel in ’t Katholiek Sociaal Weekblad gelezen, waarin ik tot gelijke conclusie kwam. ‘Nu, gij moet nu de arbeidswetgeving maar nemen!’ Ik lachte eens: ‘Ik vermoed dat er niet veel te nemen valt, er zijn liefhebbers  genoeg!’

Vanmorgen sprak ik Engels. Hij vertelde dat ook de katholieke Kamerclub besloten had: een rechtsch kabinet. ‘Maar wat zijn er een liefhebbers om minister te worden! Ze doen zoo hun best! ’t Is leuk om ’t af te kijken.’ Toen hij tot Wijkerslooth zei: nu moet gij maar minister van Landbouw, Nijverheid en Handel worden, had deze geantwoord: ‘Neen, dat moet Aalberse worden.’ In gelijken geest had hij me al geschreven.

Van mr. Veraart ontving ik een brief, waar tusschen de regels door uit te lezen viel, dat hij al hoopte me in Delft op te volgen! Hij moest eens weten dat dit voor mij een der redenen zou zijn om er sterk over te denken eventueel neen te zeggen.

Vanmorgen telefoneerde Van Wijnbergen aan Het Centrum dat er een rechtsch ministerie kwam; dat Koolen Finantiën kreeg en Van IJsselstein, Christelijk-Historisch, de directeur-generaal van den Arbeid, Posthuma zou opvolgen. Als crisisminister? Of van het heele departement van Landbouw, Nijverheid en Handel??

Zoojuist vertelde Lize me dat in  de stad gebulletineerd was, dat Nolens met de formatie van een kabinet was belast. Dat is toch wel grandioos: een katholiek priester kabinetsformateur in ons anti-papistische land! Maar … ’t kabinet zal er niet sterker op worden!

Ik vermoed dat hij Borgesius’ voorbeeld zal volgen en wel een kabinet formeeren zal, doch niet zelf als minister zal optreden. Vermoedelijk wordt dan Idenburg minister-president, of Struycken? Beiden zou een goede keuze zijn.

Mij zal hij in elk geval wel niet uit Delft willen weghalen. Wat misschien ook maar ’t beste is – ook voor mij! Ik ben daar goed op mijn plaats. ’t Ambt bevalt me en ik schijn er ook te bevallen. En minister worden, op dit moment, tijdens den oorlog en zonder meerderheid, dus vermoedelijk maar voor korten tijd – ’t is toch waarlijk niet zoo buitengewoon verlokkend!

uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918)