vorige (13-7-1918) | | volgende (23-7-1918) | kalender |
dagboekcahier 6 15/07/1918 maandag 15 juli 1918 Vanmorgen sprak ik, per telefoon, Engels. Van hem hoorde ik nog eenige bijzonderheden uit de besprekingen, welke in de Kamerclub gehouden zijn. Voor een gemengd ministerie waren alleen enkele jongeren: Van Schaik, Van Rijckevorssel. (Teekenend! Ze behooren ook tot de groep Poels-Rijken-Ariëns). Vooral Loeff was daar fel tegen en vóór een christelijk kabinet, en wel op precies dezelfde gronden als ik in ’t Katholiek Sociaal Weekblad aangevoerd heb. Nolens was sphinxachtig als altijd. De meerderheid was er tegen dat Nolens als kabinetsformateur zou optreden, wijl dit ’t ministerie nòg zwakker zou maken. Nu Nolens tòch optrad, meende Engels dat hij alleen als formateur zou optreden, doch niet zelf minister zou worden, evenals Goeman Borgesius indertijd. Maar hoezeer hebben wij dat dan ook toen gecritiseerd! Ik voor mij geloof dat Nolens – quasi – zal trachten om een gemengd ministerie te vormen om, wanneer blijkt dat dit niet kan, bijvoorbeeld omdat de sociaal-democraten weigeren mee te doen, aan de koningin voor te stellen een Anti-Revolutionair – Idenburg of Heemskerk – met de formatie van een rechtsch kabinet te belasten. Ik ben benieuwd, wie gelijk heeft. Engels wilde een artikel in Het Centrum schrijven, om te betoogen dat er een populair ministerie moest komen dat vooral het vertrouwen van de arbeiders bezat; daarom moest ik de arbeidswetgeving krijgen. Ik heb hem bezworen dit niet te doen, omdat men zou denken dat dit door mij geïnspireerd was. En zelfs de schijn daarvan wilde ik vermijden. Dan wou hij aan Nolens schrijven. Ook daarvan hield ik hem terug. ’t Zou op Nolens eer een omgekeerden invloed hebben. Zaterdag had hij De Wijkerslooth nog gesproken. Hij had hem gezegd: gij moest nu Landbouw maar krijgen. Hij had geantwoord: ‘Daar zal mijn zwager Van Wijnbergen wel voor zorgen dat dat niet gebeurt! Maar laten ze Aalberse nemen, dat vind ik ook goed.’ Ik geloof niet dat daar sprake van is, althans niet bij Nolens cum suis. Ik zou er anders al wel wat over gehoord hebben. Wel is ’t typisch dat de bladen steeds voortgaan me te noemen, nu weer de Residentiebode, terwijl ook een anti-revolutionair dagblad erop aandrong. Morgen ga ik eens met Lize in Noordwijk kijken om te zien of we nog wat huren kunnen. Gek, dat je dan toch weer denkt – maar àls er nu eens wat van kwam, dan … Maar ik geloof dat ik gerust wat huren kan! En, eerlijk gezegd, [heb] ik wel groote behoefte aan een paar weken rust aan zee. |
uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918) |