Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 2

14/01/1893

zaterdag 14 januari 1893

Gisteren was mijn zuster jarig: schoone verjaardag thans! Vandaag ook een herinneringsdag: ’t is vandaag feest in Berchem: Heins papa is vandaag 25 jaar notaris. Natuurlijk heb ik dezen dag niet ongemerkt laten voorbijgaan.

            Eergisteren werd ik plotseling overvallen door Jumbo, Lasance en Drenth, die op hun schaatsen van Amsterdam naar Katwijk gereden waren en vandaar naar mij. Een aangenaam, echt-vroolijk uurtje! Jammer dat ze weer zoo spoedig moesten vertrekken! Eigenlijk kwam ’t mij wel goed uit, want om twee uur moest ik naar ’t college van Verdam. ’t Was zóó gegaan. Woensdagmiddag om twee uur was ik present in de Kloksteeg, Verdam óók, doch ceteri desiderantur! Verdam keek erg vreemd op! Toch was ’t zeer natuurlijk, niemand had verwacht, dat hij reeds deze week zijn colleges zou openen. Natuurlijk gaf hij geen college, doch hij vroeg me of ik Prinsen en Schmedding even wilde schrijven. Dan zou hij den volgenden middag terug komen. Doch eilacie: Prinsen had heel [p. 314] waarschijnlijk mijn briefkaart nog niet of tenminste niet tijdig genoeg ontvangen: hij woont in Loosduinen, doch is overdag in Den Haag. Schmedding schreef me ’s avonds, dat hij wegens verkoudheid niet kon komen. ’k Was er dus weer alleen.

‘Hé!’ zei Verdam, binnenkomende.

‘’t Spijt me zeer, professor, dat u wederom vergeefs komt!’

‘Toch niet!: ’k heb ook eens zooiets gehad, toen zei de professor echter tegen me en ik kan dat tot u ook zeggen: “Tres faciunt collegium”, we zijn met ons drieën: “ego, tu et Deus!”’

Zeer eigenaardig! En zoo kwam het, dat ik eens heel alleen een college van een vol uur heb bijgewoond!

            Vanmiddag ben ik bij Geurts geweest en … hij heeft me zijn opinie over Van wel en wee meegedeeld. Om eens de verschillende opinies, die ik erover zal hooren goed te kunnen noteeren, heb ik voor mezelven deze vragen gesteld:

1. Hoe is het geheel, de totaal impressie.

2. Kan ik het aan een meisje van 20 à 23 jaar ter lezing geven?

3. Hoe is ieder hoofdstuk afzonderlijk?

4. Hoe de karakterteekening? Goed volgehouden? [p. 315]

5. Hoe taal en stijl? Dialoog?

6. Kan ik het laten drukken? Zoo ja, waar?

De opinie van Geurts tot antwoorden op deze vragen teruggebracht, luidt aldus: op:

Vraag 1: vrij vervelend, geen genoeg belangrijke intrige, een goede nevenintrige voor een grooteren roman of novelle.

Vraag 2: o, zeker! Wel van zestien jaar.

Vraag 3: ieder hoofdstuk op zichzelf wekt herinneringen aan den [een] of anderen roman, onder andere van Zola. Louise’s uitvaren in hoofdstuk V over Charles is onnatuurlijk en ongemotiveerd. Het bezoek aan de weduwe Carstens is zeer goed.

Vraag 4: de personen wekken geen belangstelling, geen sympathie: Louise is te nerveus, Charles is onbeduidend: hij moest dat gemis óók voelen. Anna blijft teveel op den achtergrond.

Vraag 5: taal slordig, stijl dito. Te haastig geschreven. Dialoog veel te burgerlijk, te gewoon, te weinig belangrijk, echte koffiepraatjes, veel te lang ook.

Vraag 6: natuurlijk niet! [p. 316]

Nu, met die opinie kan ik wel naar bed gaan! Doch al geef ik toe, dat er hier en daar veel waars in zijn opmerkingen schuilt, met de meeste ben ik het niet eens. Gehéél met zijn antwoord op vraag 2, gedeeltelijk ook met dat op vraag 5. Later, als ik al de opinies der anderen ook heb, zal ik mijn eigen oordeel erover ook eens uitvoerig opschrijven. Nu nog slechts deze eerlijke bekentenis: ’t is me erg, heel erg tegengevallen, dat Geurts er zóó over oordeelt, ’k had veel meer het tegenovergestelde verwacht. ’k Zal het stuk toch zelf ook nog eens goed overlezen.

uit: Dagboek II (22 augustus 1892 tot 16 december 1893)