Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 9

14/02/1925

zaterdag 14 februari 1925

Dit is wel een zéér moeilijke dag in mijn leven. Vanmorgen bracht de post een brief van Defoer met een beschouwing over de balansen van Futura en Centrum, ‘door een deskundige’. Toen ik ze las, dacht ik terstond: van Wierdels, directeur van De Tijd.

            Om twaalf uur kwam Defoer bij me. Ik had al van tien tot half twaalf geconfereerd met [de] commissaris der Koningin in Limburg over de instelling van een provinciale gezondheidsdienst. Ik bewonderde mezelf, dat ik daar met mijn hersens bij kon zijn.

            Om twaalf uur kwam Defoer. Hij zei ’t kort en goed: ‘Ik kom om u de waarheid te laten zien:  noch Futura, noch Centrum zijn te redden. Laat dus, nadat gij eerst als president-commissaris zijt afgetreden, Futura failliet gaan. Misschien kan dan ’t Centrum door een nieuwe combinatie overgenomen en gered worden. Maar ik heb iets anders: terstond na uw aftreden kunt gij hoofdredacteur van De Tijd worden, op een salaris van f 12.000,–. Dit is een aanbod van Wierdels, wiens advies ik over de balansen vroeg (ik had ’t goed geroken!) Wellicht neemt dan De Tijd voor niet al te veel geld ook Het Centrum over, dat dus dan ook onder uw leiding zou komen.’

            Ik zat paf.  Dat was de afgrond, waarvoor ik steeds meer vreesde en waarvan de gedachte me nu al wekenlang slapelooze nachten heeft bezorgd. Hij drong aan op ’n spoedige beslissing: ’t komt er toch van, dus hoe eer [...][11]  toonen aan, dat het enkele jaren van sukkelen en steeds grooter zorgen zullen zijn en dat toch onverbiddelijk ’t zelfde einde komt: maar dan is er nòg meer geld verspeeld.

            Hij vroeg of ik woensdag in Amsterdam met Everhard (commissaris van De Tijd!) en Wierdels wilde confereeren. Zet nu door – ’t moet er toch van komen! Maar tenslotte vond hij ’t, ook voor zijn eigen verantwoording, beter, dat ik nog eens een deskundige raadpleegde. Ik telegrafeerde aan Ketting, (liberaal) directeur van de Bond van Boekdrukkers, en Kuijpers, directeur van De Maasbode, of ze maandagochtend bij me konden komen voor ’n dringende zaak. Woensdag vergaderen de vrienden van Ariëns bij mgr. Prinsen te ’s-Bosch. Daar ga ik nu ook heen. We zullen zien! Maar ’t kruis, dat ik nu draag, is wel[12]

Ik confereerde van tien tot half drie met Ketting, Kuiper en Van der Griendt (deze was op verzoek van Ketting telefonisch gevraagd ook te komen). ’t Was ’n goede conferentie. Ze spannen er zich met hun drieën voor. Morgen nu vergadering te ’s-Bosch. Ik zal trachten daar ook een driemanschap voor ’t geldelijk deel te krijgen. Zij moeten dan met de drie technici samenwerken. Zóó hoop ik de zaak nog te redden. Maar ’t is ’n afschuwelijke toestand. Ik voel me zoo moe! Al die slapelooze nachten komen nu opbreken. Als die zes de zaak in handen willen nemen, zal ik verlof vragen.

[11] Hierna zijn acht regels uit het manuscript gesneden.

[12] Hierna zijn zeven regels uit het manuscript gesneden.

uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932)