Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 7

14/10/1920

donderdag 14 october 1920

Maandag in den ministerraad heb ik ’t over de heele lijn gewonnen. Ik had een voorstel voor de salariswijziging der ambtenaren geformuleerd. Dit werd onveranderd met algemeene stemmen aangenomen. Oók … het niet meer inhouden van zeven procent voor het weduwen- en wezenfonds. Ik ben overtuigd dat de meerderheid der ambtenaren met deze regeling – als geheel genomen – zeer in hun schik zullen zijn. Maar de altijd ontevreden minderheid zal schetteren!

            Aan ’t einde van de vergadering, toen De Vries – wiens jongste dochtertje ernstig  ziek was[28] – bracht Ruijs zijn positie ter sprake. Steeds meer komen er stemmen ook van rechts dat men geen vertrouwen meer stelt in zijn beleid. Wat te doen? Hem adviseeren heen te gaan? Wat dan? Een Anti-Revolutionair is moeilijk te vinden. Verschillenden meenden – onder anderen Ruijs – dat ik de portefeuille van Finantiën moest overnemen, Rutgers kon dan in mijn plaats aan Arbeid komen. Ik wees erop dat dit een zeer domme politieke zet zou zijn: de oppositie wordt gevoerd op ’t thema: ’t kabinet dat na november 1918 zeer vooruitstrevend optrad wordt steeds meer reactionair. Ging ik van Arbeid naar Finantiën, dan zou men natuurlijk zeggen: zie je wel, de man van den achturendag wordt ook al verwijderd. Vooral op de katholieke en christelijke arbeiders zou dat een zeer slechten indruk maken. Bovendien: ik zit nu midden in mijn werk: de uitvoering van wat reeds aangenomen is, terwijl verschillende groote wetsontwerpen òf reeds ingediend zijn òf ’t spoedig zullen worden.

            ‘Dat ware de eerste bezuiniging!’ zei  Ruijs. Neen, antwoordde ik, want de dure wetsontwerpen zijn al aangenomen en moeten toch uitgevoerd worden; de andere kosten niet veel of niets, bijvoorbeeld de wijziging van de Wet op de besmettelijke ziekten, de Scheepsarbeidswet, de Landbouwarbeidswet, de Landbouwongevallenwet, enz. Het einde was, dat men algemeen inzag dat ’t een fout zou zijn. Wat Ruijs wel niet verhinderen zal er nog eens op terug te komen!

            Dinsdagavond weer ministerraad. Het belangrijkste was de beraadslaging over de vraag of we de acht ontslagen ambtenaren bij post en telegrafie die ’t sabotagemanifest hadden onderteekend weer in genade zouden aannemen, wanneer ze schriftelijk verklaarden berouw te hebben. Ruijs scheen dit te willen. Toen vrijwel algemeen bleek dat men hier het harde standpunt absoluut noodzakelijk vond, draaide hij om en zei tot aller verbazing: ik denk er net zoo over! En hij was begonnen met ’t tegendeel voor te stellen!

[28] Vermoedelijk is hier weggevallen: ‘de vergadering verlaten had’.

uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920)