vorige (6-1-1916) | | volgende (26-1-1916) | kalender |
dagboekcahier 6 15/01/1916 zaterdag 15 januari 1916 Nu weer eens geheel iets anders – de onderhandelingen over den aankoop van Het Centrum. Het Doorluchtig Episcopaat had aan ’t Vakbureau geantwoord dat de gegeven waarborgen niet voldoende voorkwamen (zie het aangeteekende op 7 juni en 28 juni 1915). ’t Bestuur van ’t Vakbureau is toen met Smits, den directeur van Futura naar mgr. den aartsbisschop geweest om deze oplossing te bespreken: ’t Vakbureau koopt de drukkerij van Het Centrum en Futura op haar eentje ’t dagblad Het Centrum. Monseigneur had daar geen bezwaren tegen, doch meende dat de bisschop van Haarlem daartegen was; we moesten dus eerst hem raadplegen. Mij kwam dit antwoord zonderling voor. Vooreerst, meende ik dat juist Utrecht ertegen zou zijn dat Het Centrum – ’t eenige groote dagblad buiten ’t bisdom Haarlem – nu ook al weer in Haarlem zou komen. En ten tweede, wat had de N.V. Futura eigenlijk aan de bisschoppen of aan een der bisschoppen verlof te vragen om een bestaand dagblad over te nemen en verder te exploiteeren? Ik ben dus zelf nog eens naar Utrecht getogen, te meer, omdat daags nadat de aartsbisschop den raad gegeven had eerst Haarlem te raadplegen, monseigneur voor zes weken naar Duitschland was vertrokken voor een badkuur. Om op te schieten! ’t Bleek me toen dat de aartsbisschop tegenover mij heel anders sprak. Hij keurde ’t zeer af dat ’t Vakbureau de drukkerij van Het Centrum zou koopen. Dat was maar larie, dan had ’t de krant toch in handen. Tegen Futura had hij geen bezwaar, mits Futura niet alleen ’t dagblad, maar ook de drukkerij [van] Het Centrum kocht. Hij meende echter dat Haarlem ertegen was en erin gekend moest worden, wijl Futura in ’t bisdom Haarlem gevestigd was. Op mijn opmerking dat ik gaarne met Haarlem er eens over zou praten, maar dat ik toch meende dat de naamlooze vennootschap Futura toch geenszins verplicht was aan de bisschoppen of aan een der bisschoppen verlof te vragen of ’t een bestaand dagblad mocht overnemen, zei monseigneur dat ik daarin gelijk had. Ik ging naar Haarlem en deelde mee, wat Utrecht aan Futura en wat hij aan mij gezegd had. Monseigneur werd boos. ‘Wat, heeft Utrecht gezegd, dat hij geen bezwaar had, maar dat ik ertegen was?!’ ‘Ja, monseigneur, ik kom dus vragen, hoe u erover denkt.’ ‘Welnu’, zei monseigneur, ‘ik houd niet van die mondelinge boodschappen, die maar aanleiding tot misverstand geven. Eerst moet ik van Utrecht weten, wat hij precies gezegd heeft. Daarna zal ik onmiddellijk schrijven, hoe ik erover denk. Dan heeft u zwart op wit en is alle misverstand uitgesloten.’ Prachtig, maar ik hoorde niets meer. Totdat eensklaps zondag laatstleden prof. Aengenent kwam met een mondelinge boodschap van mgr. Callier: de questie was in december in de vergadering der bisschoppen besproken. HH.DD.HH. zeiden niet ja en niet neen. Eerst wilden ze weten, welke waarborgen Futura kon geven dat Het Centrum, eenmaal bij Futura gekomen, niet een specifieke arbeiderspolitiek zou volgen. Dus zoo ± ’t antwoord aan het Vakbureau, vermoedelijk, omdat men niet direct neen durft te zeggen; welke waarborgen? – om na het antwoord, te kunnen zeggen: die vinden wij niet voldoende! Ik was eerst werkelijk boos over deze wijze van handelen. Daar heb je nu achttien jaren voor gewerkt – Futura bestaat al bijna twaalf jaren, Katholiek Sociaal Weekblad en De Voorhoede zijn sinds veertien en acht jaren door mij uitgegeven – en dan nog zulk een bewijs van wantrouwen! Welk ander blad heeft ooit deze waarborgen moeten stellen? Of – waar heel wat meer aanleiding voor zou bestaan – waarborgen dat het niet een eenzijdige kapitalistische politiek zou volgen? Na een nacht van beraad, heb ik dezen brief geschreven: 11 januari 1916 Monseigneur! Prof. Aengenent bracht mij de vraag van U.D.H. over: welke waarborgen kan Futura stellen dat het dagblad Het Centrum, indien de aandeelen van de naamlooze vennootschap Het Centrum in het bezit komen van de naamlooze vennootschap Futura, niet zal voeren een specifieke arbeiderspolitiek? Ik geloof dat de krachtigste waarborgen gelegen zijn in de zaak zelve – in de wijze, waarop Futura de exploitatie zal aanvatten en in het verleden van Futura als uitgeversvennootschap. 1. In de zaak zelve. Het Centrum is geenszins een arbeidersblad, al zal ’t misschien procentsgewijze meer arbeiders-abonnés hebben dan andere katholieke dagbladen. Maar ook al zou het aantal arbeidersabonnés in de toekomst toenemen, van de abonnementsgelden kan geen goed geredigeerd dagblad bestaan. Een zeer groot deel van de kosten kan alleen gedekt worden door de opbrengst der advertentiën.Wil die opbrengst voldoende zijn, dan moet het dagblad in allerlei kringen gelezen worden. Terwijl bovendien de advertentiën zelf bijna niet van arbeiders, maar schier uitsluitend van middenstanders en grootindustrieelen en -handelaren afkomstig zijn. Zou dus Het Centrum ooit een zuiver arbeidersblad worden – hetgeen vanzelf gebeuren zou, wanneer het een specifieke arbeiderspolitiek zou volgen – dan zou ’t finantieel niet meer kunnen blijven bestaan. 2. In de wijze, waarop Futura de exploitatie zal aanvatten. Hier komen verschillende gezichtspunten in aanmerking, onder andere deze: a. De aandeelen. Futura wil de aandeelen in eigen portefeuille houden en het benoodigde geld uitsluitend door een obligatieleening vinden. Daardoor worden ongewenschte invloeden van buiten uitgesloten. b. De bedoeling is de redactie uit te breiden, niet alleen met een redacteur voor de – sociale – arbeidersbelangen, maar ook met een redacteur voor de middenstands- en een voor de landbouwbelangen. Het is de bedoeling aan deze redacteuren de sociale en economische berichtgeving toe te vertrouwen, waaraan zoowel de middenstand als de arbeidersstand groote behoefte heeft. Hier spreekt zeer duidelijk de opzet uit van Het Centrum te maken een volksblad in den ruimen zin van het woord, niet in den engen zin van arbeidersblad. 3. In het verleden van Futura[2]als uitgeversvennootschap Futura bestaat thans reeds bijna twaalf jaren. Wat zij in dezen tijd heeft uitgegeven is U.D.H. bekend. Overigens kan ter herinnering naar de fondscatalogus verwezen worden. En nu mag toch wel gezegd worden dat daaruit niet spreekt een propageeren van eenzijdige arbeiderspolitiek. Zelfs het volksblad bij uitnemendheid wegens den lagen abonnementsprijs van tien cts per maand, De Voorhoede, heeft nimmer dit karakter vertoond. ’t Is opgezet als – en gebleven – een blad voor het geheele volk: ook midddenstand en landbouwstand. Juist daardoor ook is het tot zulk een groot aantal abonnés, ± 30.000, kunnen komen. Komt Het Centrum dus bij Futura, dan is de verwachting gegrond dat het, wat de politiek betreft, de richting zal houden tot heden door De Voorhoede gevolgd en wat de sociale beweging betreft, de richting van het Katholiek Sociaal Weekblad. En ten aanzien van geen dezer beide bladen heeft mij, wat de richting betreft, nog [ooit][3] eenige klacht van ook maar één der bisschoppen bereikt. Wel meermalen het tegendeel. Ik geloof dus te mogen zeggen dat, wanneer Het Centrum bij Futura komt, er meer kans is dat het in de toekomst in de goede richting zal blijven leiding geven, dan wanneer het voor het oogenblik blijft in handen van de gebroeders Van Rossum, die het, naar blijkt, willen verkoopen, wat hetzij nu of iets later dan ook wel gebeuren zal zonder dat er dan misschien ook maar éénige waarborg is, dat het blad in goede handen komt. Dit zijn mijns inziens de waarborgen, welke in de zaak zelve en in Futura liggen. Bovendien zou er, kwam ’t blad bij Futura, hoegenaamd geen bezwaar bij commissarissen bestaan, om bijvoorbeeld de vennootschap tegenover het Doorluchtig Episcopaat te verbinden, de benoeming van een hoofdredacteur te binden aan de goedkeuring van HH.DD.HH. Terwijl dan toch bovendien een censor het dagelijksch toezicht over het blad blijft uitoefenen. Overigens zou het mij zeer aangenaam zijn, van U.D.H. te mogen vernemen, welke andere waarborgen er naar de meening van U.D.H. van Futura geëischt zouden kunnen worden. Bij voorbaat meen ik wel de verzekering te kunnen geven, dat directeur en commissarissen volkomen bereid zullen worden bevonden om ze, indien mogelijk, te stellen. Waar echter de onderhandelingen met de gebroeders Van Rossum nu reeds bijna twee jaren geduurd hebben, is het begrijpelijk, dat zij eenigermate ongeduldig worden. Zij zouden het daarom zeer op prijs stellen, indien deze zaak binnen niet al te langen tijd tot een einde, welk dan ook, zoude kunnen komen. Ook voor Futura is dit, met het oog op andere uitgaven, zeer gewenscht. Met gevoelens enz. Ziedaar de brief. Ik ben benieuwd, wat wij erop zullen te hooren krijgen. Ik vrees dat ’t antwoord wel weer zal moeten wachten tot juni, wanneer de bisschoppen weer vergaderen. Over Delft niets meer gehoord. Gisteren vonnis gehad in mijn groote procedure over ’t woordmerk ‘ODOL’. Gewonnen! Behoudens een aanvullend getuigenbewijs. Een volgende keer eens wat goed nieuws over ’t Centraal Bureau voor de Katholieke Sociale Actie. |
uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918) |