Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 8

15/07/1921

donderdag 15 juli 1921

Jammer, dat ik zoo weinig tijd gehad heb om iets op te teekenen. Dus nu maar een resumé van de laatste veertien dagen.

De vergadering in Groningen is goed verloopen.  De Leeuw voor Sikkel sloeg in! Hij was me zeer dankbaar, vooral voor mijn rede, waarin ik hem vooral huldigde om wat hij tijdens den oorlog voor de volksgezondheid had gedaan.  Ook dinsdag aan ’t diner hield ik een rede. Het hart der medici heb ik wel gestolen. Een zei me: als er nu een verkiezing kwam, stemden alle dokters op u! Daar is ’t me niet om te doen geweest, maar wel, om de welwillende medewerking der medici voor mijn gezondheidswetgeving te verkrijgen.

            De crisis is nog steeds niet opgelost. Herhaaldelijk heb ik met Ruijs geconfereerd, gewoonlijk samen, een paar malen met Heemskerk, De Visser en Van IJsselstein erbij. Hij heeft voor Finantiën De Geer gevraagd, die wel wil aannemen, doch aanvankelijk onaannemelijke voorwaarden stelde. Daarop is hij goeddeels weer teruggekomen. Ik vermoed, dat we met hem zullen slagen. Vroeger was ik er altijd tegen, dat hij gevraagd zou worden, omdat ik geloofde, dat ’t moeilijk zou zijn om met hem samen te werken. Thans is hij de aangewezen man, vooral als we voor  Oorlog een Anti-Revolutionair kunnen krijgen. Ruijs meent deze gevonden te hebben in Van Dijk, een bekwaam hoofdofficier, directeur der topografische inrichting. Aanvankelijk loopen de onderhandelingen met hem goed. Maar hij wil Marine er niet bij hebben. Blijft hij erbij, dan zal Van IJsselstein dit departement weer ad interim waarnemen.

            Ik heb Ruijs voorgesteld, de afdeeling ‘Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling’ tijdelijk van mijn departement naar Landbouw, Nijverheid en Handel over te brengen. Grond: ’t is nu vooral een zaak van werkverschaffing: ontginning, bebossching, wegenaanleg, etc. Dit hoort meer bij Landbouw dan bij Arbeid. Bovendien: juist deze afdeeling kost me zoo schrikbarend veel tijd door den langdurigen crisistoestand. Landbouw is een kalm departement geworden, waar best iets bij kan. Ik houd dan nog ontzaglijk veel over: arbeidswetgeving, sociale verzekering en volksgezondheid. Ruijs heeft ’t Van IJsselstein voorgesteld. Deze had er, zooals ik wel verwachtte, terstond ooren naar, mits hij niet Marine krijgt.

            Ook heb ik Ruijs een finantieele nota doen toekomen, welke ik hierbij leg, daar ik geen tijd heb, haar over te schrijven.[11]

            Nota betreffende de financiën en het departement van Arbeid

           

De vier punten:

            I. Soberheid bij de samenstelling der begrooting voor 1922;

II. Niet in behandeling brengen van bij de Kamers aanhangige wetsontwerpen, die aanzienlijke toename van uitgaven  veroorzaken;

III. Niet indienen van nieuwe ontwerpen, waaraan belangrijke finantieele gevolgen verbonden zijn;

IV. Indienen van voorstellen tot wijziging van bestaande wetten, die bij de uitvoering meer offers van de schatkist vergen, dan de tegenwoordige economische toestand toelaat;

zijn mijns inziens te aanvaarden op deze twee voorwaarden:

a. dat ze niet gelden als wet van Meden en Perzen, doch als strakke leidraad, met andere woorden dat ze met verstand en beleid worden toegepast; en

b. dat vooraf vaststa, dat de drie partijen der Rechterzijde zich vereenigen met de feitelijke consequenties waartoe ze in de naaste toekomst leiden.

Wat nu de vier punten betreft, kan mijnerzijds het volgende worden opgemerkt:

Ad I. De begrooting voor 1922 was al zoo sober mogelijk opgemaakt. Toch is ’t gelukt, er nog ruim twee millioen af te knijpen, waarvan reeds mededeeling aan Financiën is gedaan.

Ad II. Dit punt is voor mij het moeilijkste. Wordt ’t eenigszins bevredigend opgelost, dan zal bij punt III en IV blijken, dat ik tot groote compensaties bereid ben.

Beschouwd moeten worden:

1. Wetsontwerp Ziekenfondsen. Kosten: tien millioen ’s jaars. Er is een zeer gunstig voorloopig verslag uitgebracht. Desniettemin ben ik bereid bij memorie van antwoord het wetsontwerp aanzienlijk te wijzigen en wel zoo: het schema, de opzet, blijft, maar de invoering geschiedt bij étapes. Er zou dan voorshands niet meer voor noodig zijn dan drie millioen. Zoodra de financiën het toelaten, zou de werkingssfeer geleidelijk kunnen worden uitgebreid tot [2] ziekenhuisverpleging, sanatorium-verpleging, specialisten-behandeling enz.

Hoewel dus aanvankelijk niets meer tot stand zou komen dan de wettelijke erkenning en regeling der ziekenfondsen, en er van de verbetering der ziekenbehandeling voorloopig niets zou komen, is het dringend noodig, dat althans dit doorga, wegens ’t verband met de ziekte-verzekering (reeds door Talma uitdrukkelijk gelegd) en de landbouwongevallenverzekering.

De memorie van antwoord en ’t gewijzigd wetsontwerp zullen vooraf aan de goedkeuring van den minister van Financiën worden onderworpen.

Zelfs als de Tweede en Eerste Kamer dit wetsontwerp nog vóór de verkiezingen zouden aannemen, zal toch vóór de tweede helft van 1923 hiervoor geen geld noodig zijn. Voor 1923 zou dus gerekend moeten worden op ten hoogste één à anderhalf millioen, voor 1924 op ten hoogste drie millioen.

2. Wetsontwerp Gezondheidsdiensten. Raming zeven ton.

Dit is noodig a. voor de uitvoering van de wet op de besmettelijke ziekten; b. voor de bestrijding der geslachtsziekten; c. voor de schoolartsen.

Punt c. schoolartsen zou voorloopig kunnen blijven liggen, maar a. en b. niet. Dit ware een onverstandige financieele politiek. Er zou anders, buiten de nieuwe organisatie om, toch in voorzien moeten worden, wat minstens evenveel zou kosten, maar – wijl niet goed georganiseerd – met minder resultaat.

Bovendien, dit niet-voorzien kost veel meer in zijn gevolgen: de geslachtsziekten leiden tot krankzinnigheid, idiotisme, criminaliteit enz., terwijl het kwaad zelf ontzettend voortwoekert en heel wat menschenlevens kost.

In 1922 nog geen kosten. In 1923 ± drie ton, die in de volgende jaren geleidelijk tot de geraamde zeven ton zullen stijgen. Ik acht die raming echter aan den hoogen kant, omdat de Amsterdamsche cijfers als basis zijn genomen en Amsterdam werkt niet goedkoop.

3. Post suppletoire begrooting voor t.b.c.-bestrijding. 1 millioen.

Niets is eenvoudiger dan deze post weer terug te nemen. Maar is ’t verstandig, niet alleen met het oog op de volksgezondheid, maar ook in  finantieel opzicht? Ik ben overtuigd dat ’t dan meer gaat kosten. Daarom heeft de minister van Financiën  zich ook met deze post vereenigd.

Alle sanatoria zitten overvol. Daarom van alle kanten aandrang, nieuwe sanatoria te bouwen. Dat is eenvoudig niet te betalen en ook niet strikt noodig, mits er op andere wijze in voorzien wordt. Daarvoor dient deze post, die beoogt de oprichting te bevorderen van consultatie-bureaux, die de t.b.c.-lijders schiften, de behandeling in huis bevorderen en in de sanatoria alleen die lijders doen opnemen die D.V. spoedig beter zullen zijn.

Afvoering van deze post zal zonder twijfel reeds in de naaste toekomst tot veel grootere, ook kapitaals-uitgaven leiden.

4. Wijziging Hinderwet, bestrijding van waterverontreiniging.

Dit wetsontwerp kost den Staat niets. Maar het heeft geen practische beteekenis, wanneer daarnaast niet komt een nieuwe Riolenwet. Daarin is opgenomen: rentelooze voorschotten aan de gemeenten, zooals bij de waterleidingen. Geen verdere kosten. Landbouw, Nijverheid en Handel verzet zich sterk tegen de niet-indiening van dit wetsontwerp, met het oog op de visscherij. In Bergen op Zoom gaat de geheele oestercultuur verloren door ’t  suikerwater dat zich met het rioolvocht vermengt.

            5. Arbeidsgeschillenwet.

Kosten 40 à 50.000 gulden als de wet succes heeft, maar dan is ’t voordeel voor de schatkist veel groter.Er zijn eenige wijzigingen aan te brengen, die deze kosten nog eenigszins verminderen. Slaagt de wet niet, dan zoo goed als geen kosten.

III.

1. Ontwerp-Invaliditeitswet: 7½ millioen. Kan zóó gewijzigd worden, dat ’t niets kost. Maar ’t is de vraag, of daarvoor een meerderheid in de Tweede Kamer te vinden is.

2. Landbouw-ongevallenwet. Alle kosten worden weggewerkt.

3. Ziekteverzekering. Kost ook niets.

4. Wet besmettelijke ziekten. Alle wijzigingen die Financiën [4] verlangde, zijn aangebracht. Kost niets meer dan de bestaande, zeer onvoldoende wet.

5. Scheepsarbeidswet. Zou leiden tot uitbreiding der haveninspectie. Kan voorshands blijven liggen.

6. Landbouw-arbeidswet, 7. Wet Huisindustrie. Zijn in voorbereiding en zullen hoogstens naar den Hoogen Raad van Arbeid om advies gaan. Er komt voorloopig niets van.

IV.

1. Stoomwet. Kosten van ’t Staatstoezicht kan op belanghebbenden worden gelegd evenals in ’t buitenland. Besparing f 240.000.

2. Kamers van Arbeid. Kunnen opgeheven worden. Besparing f 50.000.

3. Ongevallenwet. Staatsbijdrage in de administratiekosten op werkgevers brengen. Besparing f 1.000.000. Zoo ook andere kosten f 231.000.

4. Invaliditeitswet. Kosten posterijen op premie brengen. Besparing f 418.000.

5. Ouderdomswet. Staatsbijdrage over 40 jaar te verdeelen in plaats van over 30 jaar. Besparing f 1.670.000.

6. Intrekking gezondheidscommissies als de gezondheidsdiensten er zijn, f 50.000 (geeft aan de gemeenten een besparing van ± f 200.000).

7. De premies voor woningbouw worden ineens betaald. De woningbijdragen worden over 50 jaar verdeeld, en voor den grond over 75 jaar. Worden de premies ook over 50 jaar verdeeld, dan geeft dit eene besparing op de gewone middelen van eenige tientallen millioenen. [5]

8. Waterleidingen. Zijn voorloopig stopgezet. Dit kan echter niet te lang duren. ’t Is mogelijk dat thans de gemeenten zelf kunnen leenen. Zou dus alleen nog over een bijdrage kunnen gaan.

12 juli 1921

(get.) AALBERSE

Ik ben benieuwd, wat er het antwoord op zal zijn. Veel verder ben ik niet van plan om te gaan. Opzettelijk heb ik gezwegen van ’t werkloosheidsvraagstuk en van de woningpolitiek. ’t Eerste komt misschien bij Landbouw en dan moet Van IJsselstein maar weten, hoeveel hij daar bezuinigen kan. En mijn woningpolitiek heb ik in een circulaire van 1 juni pas vastgesteld; ik ben niet van plan daar nu al weer verandering in te brengen.

            Gisterenavond is gepubliceerd mijn voorontwerp van een wijziging van de Arbeidswet. ’t Zijn alle veranderingen waarvan de praktijk de noodzakelijkheid heeft bewezen. Er zal van socialistische zijde een geweldig kabaal over opgaan: reactie! Ik heb vooraf de katholieke en christelijke arbeidersvertegenwoordigers bij me laten komen en hen een en ander meegedeeld om hen te waarschuwen, dat zij zich niet door het  kabaal zouden laten meesleepen.

            Gisteren mr. Loeff begraven, vandaag mr. Nelissen. Beiden groote katholieken, van wie ik veel vriendschap en waardeering heb ondervonden. Loeff heeft me feitelijk professor gemaakt, evenals hij me onder ’t ministerie Heemskerk, na Regouts vroegen dood, minister van Justitie had willen maken. Hij was ’t in veel niet met me eens, maar waardeerde me zeer. Ik heb altijd zeer hooge achting voor hem gekoesterd.

            Vandaag een nare dag. Nel kwam thuis met de boodschap, dat ze niet overging van de vijfde naar de zesde klasse lyceum, wegens onvoldoende Latijn, Engelsch en Geschiedenis. Ik begrijp ’t niet: haar laatste bulletin was nog goed. En sindsdien ontving ik geen enkele waarschuwing ook van den rector, dat ze zwak stond. Hij woont ’n paar huizen van ons af en had me dus wel kunnen inlichten. Zelf had ze er geen idee op, dat ’t mis was. Haar teleurstelling was groot. Ik vrees,[12]  dat ze ’t slachtoffer is van ’t feit, dat haar vader minister is en dat haar leeraar in ’t Latijn de branie had om te laten zien, dat hij de dochter van een minister laat druipen! Wat nu? We zullen er nog maar eens kalm over denken. Ze wil niet terug en Lize is zóó boos, dat ik er met haar nog niet over praten kan. Dat luwt wel!

            De zes wetsontwerpen-Washington zijn met een gunstig advies van den Raad van State teruggekomen! Dus kan ik ze tijdig vóór 27 juli nog ingediend krijgen.

[11] Deze nota, hieronder weergegeven, ligt niet meer in het dagboek, maar berust in AA, inv. nr. 1157.

[12] Hierna zijn in het manuscript twee bladzijden onbeschreven gelaten.

uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923)