vorige (20-9-1940) | | volgende (8-2-1941) | kalender |
dagboekcahier 10 15/10/1940 dinsdag 15 october 1940 Ik heb geen lust om veel in mijn dagboek te schrijven. Wat weten we eigenlijk? In de radio en in de dagbladen krijgen we alleen de D.N.B.- berichten. Naar de andere zenders mogen we niet luisteren en ik houd me daar streng aan. Ik wil niet, dat men tegen mij ook maar één rechtmatige grief kan aanvoeren. Mijn vrees, dat de verhoudingen geleidelijk scherper worden, wordt steeds meer bevestigd. Ik houd mijn hart vast, dat dit eens tot een uitbarsting zal komen. Toch blijft ’t bezettende Duitsche leger zich in alle opzichten keurig en correct gedragen. Nog nooit hoorde ik daar een aanmerking over. Toch voel je, dat de stemming in het volk steeds feller anti-Duitsch wordt. Wat is daarvan de oorzaak? Mijns inziens is de voornaamste de werkelijk kortzichtige wijze, waarop de Duitschers zich steeds openlijker achter de Nationaal-Socialistische Beweging scharen. En het volk haat de N.S.B.-ers, in wien het, niettegenstaande herhaalde tegenspraken, nu eenmaal verraders blijft zien. Zelfs al meenen de Duitschers, dat deze haat volstrekt ongegrond is, dan nog moesten ze er mee rekening houden. Nu bereiken zij, dat de werkelijk verwonderlijk goede stemming jegens Duitschland in de eerste weken na den wapenstilstand geleidelijk en vrijwel algemeen omslaat: de hartgrondige afkeer jegens de N.S.B.-ers gaat nu op de Duitschers over. Daar komen twee dingen bij: de voedsel- en kolenschaarste wordt steeds pijnlijker gevoeld. Het volk weet, dat hier groote voorraden levensmiddelen waren en dat onze mijnen meer koolen produceeren dan wij kunnen verbruiken. Het schrijft dus de toenemende schaarste en de prijsstijgingen toe aan het feit, dat de Duitschers onze voorraden wegvoeren. Daar komt nu bij, dat de Duitschers de vorige week weer 130 Nederlanders hebben gevangen genomen en in Duitschland geïnterneerd, als represaillemaatregel wegens het gevangen houden in onze koloniën van de daar wonende Duitschers – iets waaraan wij nu eenmaal niets kunnen veranderen. De eerste keer werden hoofdzakelijk oud-indischgasten en personen van de hofhouding gevangen genomen, die bij ’t groote publiek onbekend waren. Thans echter heeft men vooraanstaande politieke personen gevat, die wel bekend en in hun groep zeer gezien zijn. Zoo van de katholieken Deckers en Goseling, van de christelijk-historischen Tilanus en De Savornin Lohman, enz. enz. Dit heeft geweldig kwaad bloed gezet. Hierbij komen nu allerschandelijkste uitlatingen over de koningin en prinses Juliana in de Duitsche radio – vooral Bremen, dat in ’t Nederlandsch uitzendt – en zelf thans ook door ’t Algemeen Nederlandsch Persbureau in onze Nederlandsche radio. De Duitschers hebben er blijkbaar geen begrip van welk een eerste plaats het koninklijk huis in de schijnbaar koele harten der Nederlanders inneemt. Ik denk zoo dikwijls: was er maar eens een gelegenheid, dat alles rustig uiteen te zetten aan Seyss-Inquart, die telkens weer in zijn redevoering zulk een goed begrip van onzen volksaard blijkt te bezitten. Ik vrees, dat hij in hoofdzaak door verbitterde N.S.B.-ers en bevende ambtenaren wordt voorgelicht. Maar zou hij mij, als ik hem kon spreken, vertrouwen? Ik vrees van niet, want hij kent mij niet. De vorige week liep ’t gerucht, dat behalve Deckers en Goseling ook ik opgepakt was. Van alle kanten werd er hier en bij mijn kinderen opgebeld. En er bleek wel uit hoeveel kwaad bloed dit, gelukkig valsche, bericht gezet had. Zal ik aan de beurt komen? Misschien niet wegens mijn leeftijd, hoewel ik nog eenige maanden van de 70-jarigen leeftijd af ben of wellicht wegens mijn lidmaatschap van de afdeeling Geschillen van Bestuur (Raad van State), waarin ik niet gemist kan worden. Hoe zal dit alles eindigen? ’t Bombardement van Londen is nu al vijf weken aan den gang. De toestand moet daar zeer ernstig zijn. Zal Engeland dit nog lang uithouden? Of rekent men daar nog op een ingrijpen van de Vereenigde Staten als begin november Roosevelt zal herkozen zijn? Dat een oorlog tusschen de Vereenigde Staten en Japan dreigt, is wel duidelijk. Maar zal dit in den algemeenen toestand veel verandering brengen? De Engelschen bombardeeren elken nacht ook Duitsche steden, terwijl ook wij ons deel van hun bommen krijgen. Wat zal ’t einde zijn? |
uit: Dagboek X (3 november 1932 tot 10 mei 1941) |