vorige (28-6-1920) | | volgende (26-7-1920) | kalender |
dagboekcahier 7
16/07/1920 vrijdag 16 juli 1920 Drukke dagen heb ik achter den rug. Bijna iederen dag twee of drie groote conferenties. Gisteren en vandaag heb ik van tien tot half zes bijna aan één stuk geconfereerd over woningbouw, werkloosheid en vooral over de uitvoeringsmaatregelen van de Arbeidswet. ’t Gaat er nu [om] spannen. Zoowel arbeiders als werkgevers beginnen onrustig te worden. Ik blijf er kalm onder. Naar aanleiding van artikelen in Het Volk en open brieven van Nijverheidsraad en groote werkgeversvereenigingen heb ik in den vorm van een brief aan de redactie in ’t Katholiek Sociaal Weekblad , dat morgen uitkomt, een stuk geplaatst om mijn standpunt nog eens klaar en krachtig uiteen te zetten. Zondag 4 juli ben ik naar Arnhem getrokken om maandag en dinsdag 5 en 6 juli de jaarvergadering van de Maatschappij van Geneeskunde bij te wonen. ’t Was de 71ste, maar nog nooit was er een minister geweest. Na de openingsrede van dr. Sikkel hield ik een warme toespraak waarin ik mijn geheele program voor de volksgezondheid uiteenzette met een oproep tot de dokters om medewerking. Dat sloeg geweldig in. Aan ’t diner op dinsdag heb ik ’n toost op de Maatschappij geslagen. Van verschillende kanten hoorde ik dat ik de harten stormenderhand veroverd had! Vrijdag ben ik weer bij de koningin geweest. ’t Onderhoud ging weer over de Weensche en Nederlandsche kinderen, en over ’t woningvraagstuk. Aan ’t slot zei H.M.: ‘En nu gaat u zeker toch ook eens vacantie nemen?’ ‘Ik hoop het; ik denk een dag of tien naar Heerlen te gaan; ik kan dan nog eens wat woningbouw zien.’ ‘Dat is heel mooi, maar denk er aan: u moet nu ook eens wat rust nemen.’ Maandag 12 juli vergaderde de Hooge Raad van Arbeid. Goed verloopen. Het werktijdenbesluit en ’t wetsontwerp over de collectieve arbeidsovereenkomst werd behandeld. ’t Duurde van een tot half zes. Maar ’t was ’n goede vergadering. Woensdag ministerraad. Ruijs deed mededeelingen over de finantieele toestand van de koningin-moeder. Ze gaat steeds meer achteruit. Willem III liet haar vooral Russische effecten na die nu niets meer waard zijn. H.M. wilde nu aan de staat ’t paleis op de Kneuterdijk, voor zes jaar nu afgestaan voor een ambtswoning voor de minister van Buitenlandsche Zaken, verkoopen. ’t Zal wel anderhalf à twee millioen waard zijn. Met dit bedrag wil zij dan van haar moeder ’t paleis in ’t Voorhout overnemen. ’t Is toch treurig dat ’t Koninklijk Huis op die manier moet scharrelen om ’t hoofd – finantieel – boven water te houden. Bij de grondwetsherziening willen we de toelagen voor de koningin en voor de koningin-moeder verhoogen. Maar dat duurt nog te lang en is onzeker. De koningin heeft alleen voor haar personeel een half millioen per jaar méér noodig dan in 1914. De volgende week komen mijn vier wetsontwerpen in de Eerste Kamer, 28 juli, dan nog Hooge Raad van Arbeid; en dan ga ik in augustus eens wat rust nemen. ’k Voel me goed, maar ’t wordt toch noodig. Van 21-31 augustus gaan Lize en ik naar Heerlen. Zij mag waarlijk ook wel eens wat hebben. Overigens houd ik mijn vacantie thuis. In deze bar dure tijden valt aan uitgaan niet te denken! Verleden jaar heb ik f 3600,– meer uitgegeven dan mijn inkomen was![19]
[19] De voorgaande alinea is in het manuscript met potlood doorgehaald. |
uit: Dagboek VII (12 november 1918 tot 20 november 1920) |