vorige (5-8-1940) | | volgende (20-9-1940) | kalender |
dagboekcahier 10 16/09/1940 maandag 16 september 1940 ’t Is eigenlijk heel dom, dat ik nu in anderhalve maand niets heb opgeteekend. Hoe ’t komt, weet ik zelf ook niet. Misschien in hoofdzaak, omdat mij de lust ertoe ontbreekt. ’t Is ook zoo’n ellendige tijd, dien wij doormaken. Je ziet het gaandeweg misloopen en je staat er volkomen machteloos tegenover. Ik heb er wel over gedacht een brief te schrijven aan den rijkscommissaris om hem te vragen mij te willen ontvangen. Ik zou hem zoo graag eens willen waarschuwen, dat de Duitschers tegenover de Nederlanders thans op den volstrekt verkeerden weg zijn. Zij schuiven de Nationaal-Socialistische Beweging steeds meer op den voorgrond en de leiders daarvan zeggen zelf, dat zij binnenkort de macht in handen zullen hebben. Reeds zijn twee secretarissen-generaal afgezet, mijn oude vriend Scholtens aan Sociale Zaken – mijn eerste en gebleven de beste – benoeming, welke ik als minister van Arbeid gedaan heb en mr. Van Poelje, aan Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Voor den laatsten was er nog een aanleiding: hij had op 31 augustus in strijd met ’t Duitsche bevel ter eere van den verjaardag der koningin, aan zijn ambtenaren vrij gegeven. Bij Scholtens was er niet zulk een aanleiding. Naar hij me schreef, was blijkbaar zijn hoofdfout geweest, dat hij wenschen van de Duitschers als wenschen behandelde en zijn beslissingen dan naar zijn eigen overtuiging nam. ’t Schijnt, dat zij echter de wenschen als bevelen beschouwden en dat zij daarom met hem niet konden opschieten. Hij kreeg zijn ontslag! ’t Is zonde en jammer, want van alle secretarissen-generaal is hij zonder twijfel de beste en meest betrouwbare. Daarna is gevolgd het ontslag van drie procureurs-generaal. Die te ’s-Gravenhage is vervangen door een volbloed N.S.B.-er, die in normale omstandigheden zeker nooit voor dit hooge ambt in aanmerking zou zijn gekomen. De Sociaal-Democratische Arbeiders Partij is in handen van Rost van Tonningen gesteld en ’t Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen in die van Woudenberg, twee N.S.B.-ers. Als er nu iets is, dat de sociaal-democratische arbeiders woedend moet maken, dan in ’t dit. ’t Zou voor hen veel minder erg geweest zijn, wanneer deze beide lichamen onder een Duitscher gesteld waren. Dat zouden ze in de gegeven omstandigheden wel betreurd, maar verdragen hebben, maar dit niet. Als nu waar zal blijken, dat Mussert aan ’t hoofd der Nederlandsche regeering zal gesteld worden, dan vrees ik het ergste. Men voelt, hoe ’t woelt en bruist in de verschillende lagen der bevolking. Terecht of ten onrechte, algemeen beschouwen de Nederlanders de N.S.B.-ers als landverraders. Dat deze nu toch door de Duitschers aan de macht in den staat geholpen worden, zal de verhouding tot de Duitschers in den grond bederven. ’t Is vreemd, maar waar: toen na den inval op 10 mei reeds op 15 mei de wapens werden neergelegd, was de aanvankelijk woede tegen den Duitschen overweldiger spoedig bekoeld; men beschouwde de aanwezige Duitsche militairen – die zich overigens ook overal voorbeeldig gedroegen – als menschen die hun plicht deden jegens hun eigen vaderland. Daar had men begrip voor. En weken lang was wederzijds de verhouding goed. Daarbij kwamen de rustige, van goed begrip van de Nederlandsche mentaliteit getuigende, redevoeringen van Seyss-Inquart. Ze wekten vertrouwen, ook in de toekomst. Men ging zich steeds meer verzoenen met de gedachte, dat Nederland na den vrede nauw zou moeten samenwerken met Groot-Duitschland. Men begreep, dat hier veel anders zou moeten worden. Ware dit zoo voortgegaan, dan geloof ik stellig, dat de verhouding tot Duitschland geleidelijk nog beter zou zijn geworden. Deze goede gang werd echter spoedig verstoord door het optreden van de N.S.B.-ers, die klaarblijkelijk daarbij op den steun der Duitschers konden rekenen. Zoo vrees ik, dat de gevoelens van afkeer jegens de Nationaal-Socialistische Beweging, die zeker bij ruim 90 procent der bevolking bestaan, zich nu daardoor ook gaan keeren tegen de Duitschers Men voelt, dat ’t steeds meer broeit. Als er iets gebeurt – bijvoorbeeld een mislukte aanval op Engeland – of een of ander spontaan straatrelletje met eenige dooden als gevolg, dan kan de vlam eensklaps uitslaan. ’t Afschuwelijkst denkbare zal dan gebeuren: een algemeene, plotselinge opstand van een getergd volk, maar dat ongewapend staat tegenover zwaar gewapende tegenstanders en dus meedoogenloos zal worden neergeslagen. Zoo zie ik de zaken een steeds meer verkeerden keer nemen. Dat zou ik nu wel eens aan Seyss-Inquart duidelijk willen maken. Maar hij kent me niet, zal me dus ook niet vertrouwen. Mijn waarschuwing zou wellicht, hoe goed ook bedoeld, een averechtsche uitwerking hebben. En toch … àls ’t zoo doorgaat, dan zie ik de toekomst donker in. De oorlog woedt voort. Londen is nu al een week lang door de Duitschers gebombardeerd. Gezien, wat er in enkele uren te Rotterdam voor ontzettend onheil door ’t bombardement op 15 mei is aangericht, kan men bevroeden hoe gruwelijk thans de toestand in Londen is. Wat zal ’t einde zijn? En wanneer zal het komen? En hoe zal ’t dan zijn? Deus providebit. |
uit: Dagboek X (3 november 1932 tot 10 mei 1941) |