Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 8

17/06/1921

vrijdag 17 juni 1921

Er is veel op te teekenen. De laatste weken was ’t zóó druk, dat ik er geen tijd voor had. Kort zal ik nu een en ander in chronologische volgorde aanstippen.

            Vrijdag vijf uur een kleine ministerraad over de memorie van antwoord op de Militiewet. We werden ’t, na eenige wijzigingen eens. Pop, die nattigheid voelt, lei er nog eens den nadruk op, dat ’t heele kabinet achter hem  zou staan. Te goeder trouw kan dit niet ontkend worden. ’s Avonds was ’t gewone ministerraad.

            Zaterdag 28 mei naar Utrecht geweest: congres R.K. Vakbeweging. De groote zaal van Tivoli zat stampvol. Ik werd met uitbundig gejuich ontvangen. Generaal Van Voorst tot Voorst, die achter me liep – voorzitter der Eerste Kamer – zei: ‘Dat doet me echt genoegen voor u; dat is ’n bloempje op ’t doornige pad van een minister.’

            Tijdens de vergadering kwam ook mgr. de aartsbisschop. Dat deed me genoegen. Ruijs had me verteld, dat hij niet komen zou en hij drong er ook bij mij op aan, dat ik niet zou gaan: om de ruzie, die ’t Vakbureau heeft met Van Wijnbergen, wegens diens onbehoorlijke en ontactische rede in een vergadering van werkgevers te Breda over de ‘vrijgestelden’. Ook bij Nolens had hij aangedrongen, niet te gaan. Onafhankelijk van elkaar waren we van andere meening en ontmoetten elkaar aan de trein en reisden samen, heen en terug. Heel wat afgepraat!

Monseigneur zat naast mij. Hij wilde niet spreken en vroeg, of ik dat ook niet beter vond. Ik zei: ‘Als ik bisschop was, deed ik ’t, in de overtuiging, dat ik er een goed werk mee deed.’ Hij lachte en zei: ‘Dan zal ik ’t maar doen!’ Hij sprak de vergadering kort toe en drong onder andere aan op trouw aan de regeering. ‘Ik vraag u: kunt gij u één kabinet denken, dat zoo goed voor de arbeidersbelangen zorgt, als ’t tegenwoordige, met dezen minister van Arbeid?’ en hij legde zijn hand op mijn schouder. Een lang en donderend applaus en gejuich, waaraan geen einde scheen te komen!

            Later heb ik ook ’t woord gevoerd, om eens te herinneren aan ’t vroeger vakcongres in 1903, dat ik presideerde. Ik vergeleek ’t heden met dat verleden. Welk een vooruitgang! ’s Avonds nam ik deel aan ’t feestdiner, waarop Nolens ’n goede speech hield. ’t Was een mooie dag!

            Woensdagavond 1 juni conferentie met de rechterzijde over de questie van de grondbelasting. De Anti-Revolutionairen namen een  ietwat zonderlinge houding aan: ze wilden niet pogen tot overeenstemming te komen, wanneer niet bleek, dat de rechterzijde [het] ook op andere punten eens was. Dit scheen – en bleek later ook – te doelen op ’t voorstel tot schrapping van ’t processieverbod in de Grondwet. Daartegen komen de orthodox-hervormden heftig op. De oude idee der staatskerk leeft nog na bij hen! ’t Resultaat was, dat de clubs zouden vergaderen over ’n nieuw artikel 7, dat De Vries dan zou indienen en dat we dan nog eens bijeen zouden komen om over de andere punten te spreken.

            Zaterdag 4 juni ging ik naar Nijmegen. Zondag 5 juni vierde de R.K. jonge en aanstaande werkgevers-vereeniging haar eerste lustrum. Ik werd afgehaald door Frans Jurgens, dien ik sinds Katwijk niet meer gesproken had! Ik logeerde bij hem op Heyendael, een modern kasteel met ’n park van 150 hectaren. ’t Was er schitterend mooi en toch gezellig. Aan ’t diner hadden ze mijn ouden Katwijkschen vriend Hein  Bijvoet, notaris in Berghem geïnviteerd. We bleven tot half een op ’t terras zitten praten. Zondagmorgen trokken we naar de H. Mis van mgr. Diepen in ’t Canisiuscollege. Daarna was de eerste vergadering in de aula. De voorzitter verzocht me, de vergadering toe te spreken. Ik was daar niet op voorbereid: ik had toegezegd, ’s middags in de groote vergadering te spreken. Ik waagde ’t er maar op en ’t ging nogal goed. Toen we uit de Mis naar de aula gingen, had de voorzitter me gevraagd: hoe komt ’t toch, dat wij zoo algemeene sympathie ondervinden. Op die vraag gaf ik nu ’t antwoord. Dat sloeg nogal in.

            Om één uur ’n schitterend déjeuner bij de familie Dobbelmann. Om half vier de groote vergadering, waarin meer dan 2000 personen. Prof. Barge hield de feestrede. Daarna sprak ik: van ’t economisch liberalisme. Ik kwam goed op dreef. Jammer, dat ’t verslag in De(n) Maasbode zoo slecht was. Dat in De(n) Tijd  daarentegen  was uitstekend. Om zeven uur diner bij Jurgens. Om negen uur feestavond, met om elf uur souper en bal! Om half drie kwamen we thuis, vol confetti! ’t Was ’n prettige avond. De lui waren ietwat verrast dat ’n minister zoo lollig mee kon fuiven!

            Maandagochtend vertrok ik weer met den D-trein van half twaalf, en was weer om vier uur in den ministerraad. Dinsdag kwamen Meuleman en zijn vrouw voor acht dagen bij ons logeeren! Dat heeft me mijn avonden gekost! Donderdagavond 9 juni weer vergadering met de rechterzijde. De toon was zuur. Heemskerk en ik wezen met grooten ernst op de gevolgen van een breuk: aftreden van ’t kabinet, optreden van een zakenkabinet, scheuring in de rechterzijde en in de partijen zelve, enz. Voor tien jaren de politieke toestand verknoeid!

            Het resultaat was niet erg bevredigend. We besloten echter, om ’t aangemelde artikel 7 grondbelasting in te dienen, en de zaak te forceeren, door de kabinetsquestie te  stellen. Vrijdagavond weer ’n diner: bij Jan Stuyt. Zaterdagochtend om zeven uur weer naar Den Bosch: vergadering Katholieke Illustratie en Berger. Om twaalf uur gingen we naar St. Michielsgestel. We bezochten ’t buiten van Van Lanschot, en ’t doofstommeninstituut. Heel interessant. Ik bleek de eerste minister te zijn, die dit instituut, dat nu al 70 jaar bestaat, bezocht, en teekende in ’t boek onder … Wilhelmina: ’n handteekening uit 1895! ’s Avonds groot diner bij den burgemeester Spierings, medecommissaris van de Katholieke Illustratie. Laat vertrokken we naar Nijmegen, waar ik bij Van den Bogaert logeerde.

Zondag 12 juni bezoek aan de Heilig Landstichting, ’s middags aan Van der Lande (Eerste Kamer) die ’t schitterend buiten van [Van Holthe][10] gekocht heeft, en ’s avonds diner bij Van den Bogaert. Maandagochtend weer met den D-trein van half twaalf terug, en om vier uur in den ministerraad.

            Daar hing ’t stormsein uit! ’t Dreigt  spaak te loopen met de Militiewet. De Anti-Revolutionairen en Christelijk-Historischen wilden bij amendement ’n ander stelsel in de wet voegen. Pop was daar tegen en ook de katholieken wilden er niet van weten. Besloten werd de kabinetsquestie te stellen. Heemskerk meende dat de zaak wel zou losloopen: als ’t amendement verworpen was, zouden ze wel voor de wet stemmen.

            Dinsdag begonnen de debatten en … woensdag liep ’t mis (15 juni): de amendementen werden verworpen, maar toen vroegen de Anti-Revolutionairen stemming over ’t artikel 27. Dit werd toen ook verworpen: tegen: de anti-revolutionairen, christelijk-historischen en … socialisten. Voor: de katholieken en … de Vrijheidsbond! Met zes stemmen meerderheid werd ’t artikel verworpen en vroeg Pop schorsing der beraadslagingen! Daar zitten we!

’s Avonds moesten we allen in gala naar Amsterdam: de kroonprins van Japan bezocht met groot gevolg ons land. In Amsterdam ontving de koningin hem en gaf ’n galadiner. ’t Was schitterend!  112 personen zaten aan. Ik zat tusschen den gezant van Venezuela en een der hooge heeren van ’t Japansche gevolg. De koningin hield een rede in ’t Hollandsch, de kroonprins antwoordde in ’t Japansch! ’t Was ’n schitterend diner in de prachtige Burgerzaal. ’t Leek ’n sprookje. De buitenlandsche diplomaten waren opgetogen. Een zei me: zooiets had hij maar ééns gezien, in Windsor. Na ’t diner stelde de koningin zelf ons aan den kroonprins voor. We waren per auto gegaan en kwamen ’s avonds weer bij eenen thuis.

            Donderdag 16 juni alweer om tien uur ministerraad. Er viel niet lang over te praten. Na ’t echec van Pop, waarbij de kabinetsquestie was gesteld, konden we niet anders doen dan collectief ons ontslag aan H.M. te vragen. Dit geschiedde om vijf uur ’s middags door Ruijs.

            ’s Avonds kwart over negen was ’t soirée bij Van Karnebeek. Ik sprak Ruijs even: de koningin had gezegd dat ’t kabinet moest aanblijven.  ’s Avonds moest Heemskerk bij haar komen en vanochtend De Visser. Alle drie hebben ze de koningin geadviseerd, dat getracht moest worden ’t kabinet – al of niet gereconstrueerd – te behouden, omdat anders de rechterzijde uit elkaar zou gaan. Men zou ook kunnen trachten eerst een zakenkabinet te vormen, maar de koningin wilde daarvan niet weten.

            Vanmiddag weer ministerraad. ’n Ietwat pijnlijke zitting. Ruijs deelde een en ander mee uit [’t] onderhoud met de koningin. Hij stelde voor, dat H.M. de drie voorzitters der rechtsche groepen zou hooren en ze drie vragen stellen:

1. Acht gij ’t gewenscht, dat de rechterzijde blijft samenwerken?

2. Acht gij ’t gewenscht, dat ’t kabinet, al of niet gereconstrueerd, aanblijft?

3. Hoe kan voor de grondbelasting en de Militiewet een modus vivendi getroffen worden, waarmee de geheele rechterzijde zich kan vereenigen?

            Ruijs had, ingeval tot reconstructie besloten  werd, de eisch gesteld, dat hij weer formateur zou zijn met volkomen vrijheid van keuze. Als voorbeeld, zei hij: indien me blijkt, dat de eenheid niet te krijgen is, zonder dat ik een anderen minister van Oorlog of een anderen minister van Finantiën kies, dan moet ik daarin vrij zijn. ’t Zelfde kan voor een der andere ministers gelden.

            Pop en De Vries vonden dit blijkbaar niet aangenaam. Vooral Pop bleek later zeer geïrriteerd. Ik kan ’t me begrijpen. Op deze wijze is onze ontslagaanvrage niet anders dan een camouflage: een middel om hem – en misschien De Vries – over boord te werpen.

            Zoo vatte De Vries ’t ook op, en hij was er niet erg gesticht over. Ik suste hem wat, toen we samen naar huis reden, door hem te zeggen, dat Ruijs hem wellicht alleen maar genoemd had, om de pil voor Pop wat te vergulden. In mijn hart vrees ik dat Ruijs er anders over denkt. Hij denkt er altijd erg gemakkelijk over,  ’n collega los te laten. Ik vrees ook dat hij nu met ’t oude plan terugkomt, om mij Finantiën aan te bieden en dan Rutgers voor Arbeid te nemen.

            Maandag hoort de koningin de partijvoorzitters. We zullen er dus spoedig wel meer van hooren. Gelukkig overlegt hij alles met De Vries en Heemskerk. De Visser vooral is mij goed gezind. In elk geval: de kruik is nu te water en … gebarsten! We zijn demissionair! Ik heb ’t lang zien aankomen en toch kwam ’t nu onverwacht!

            Morgenavond weer ’n groot diner bij de Japansche gezant. Lize is ook gevraagd, evenals gisteravond bij Van Karnebeek. Ze heeft er wel ’t land aan, maar ik vind ’t prettig, dat ze ook eens wat meemaakt. Morgenmiddag gaan we met vijf of zes man naar Utrecht om ’t nieuwe administratiegebouw der spoorwegmaatschappijen te zien. ’t Is druk met uitgaan, tegenwoordig! Doch, wie weet, hoe gauw de rust komt! Jammer van mijn werk!

[10] In het manuscript: ‘Hetty’.

uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923)