vorige (11-9-1923) | | volgende (18-9-1923) | kalender |
dagboekcahier 9 17/09/1923 maandag 17 september 1923 Piet ziek! Ik heb veel aan mijn hoofd, allerlei nare en moeilijke dingen, maar ’t verdwijnt alles bij dat eene : onze eenige Piet is ziek! Toen hij met vacantie thuis kwam, vond ik terstond al, dat hij er niet zoo goed uitzag als met de Paaschvacantie. Nu, ’t was zeker van wat hard studeeren tegen ’t einde van ’t studiejaar. Maar ’t werd niet beter, hij zag steeds meer bleek. Hij ging veertien dagen uit logeeren. Toen hij terugkwam zag hij nog bleeker. Maar hij mankeerde niets, at goed, was vroolijk, ging tennissen, baden, fietsen, maar hij zag steeds meer bleek. Wat zou er zijn? Ik begon me ongerust te maken. Maandag laatstleden was de vacantie om. Zijn koffer was zaterdag verzonden, dien dag kreeg hij dikke vinger, zondag was ’t weer beter, maar hij voelde z’n hoofd zoo zwaar zijn, maandagochtend zat hij met roode vlekken en een zonderling opgezet gezicht, dikke oogen, enz. De dokter kwam: zeker iets gegeten, dat niet goed was; poeders, urine sturen, een paar dagen nog thuis houden. Dinsdagmorgen zei de dokter, dat er eiwit in de urine zat; dus ’n paar dagen rust houden, dan nog eens ’n fleschje sturen. Hij blij, dat hij nog ’n paar dagen blijven mocht. Voelde zich heelemaal niet ziek. At steeds goed. Die eiwitafscheiding dus vermoedelijk gevolg van ’n dagje koorts. Zondag gingen we ons jaarlijksch bezoek aan prof. Aengenent brengen. Piet zou tot Leiden meegaan en dan op z’n eentje naar Katwijk trekken. Zaterdag was dr. Meuleman bij ons, die naar de cour van de koningin moest, zondagmorgen zou hij weer vertrekken. Jammer, dat ik zaterdag naar ’s-Bosch moest: commissarisvergadering Katholieke Illustratie in Bergen. Om kwart na twaalf kwam ik thuis. Allen nog op. Eensklaps zei Meuleman me: ‘Zeg, Piet gaat morgen met me mee naar Heerlen.’ ‘Hè? Naar Katwijk gaat hij!’ ‘Neen, dat is niet goed.’ Hij moet een beetje rust hebben. De dokter was ’s middags geweest: er was nog steeds eiwit in de urine. Dus moest hij zes weken bedrust hebben met melkdieet. Meuleman had toen terstond gezegd: laat hij dan met mij mee naar Heerlen gaan; bedrust voor zoo’n levendige jongen thuis is onmogelijk. Bij ons gaat ’t gemakkelijk. ‘Tante’ Lies zal ’t best vinden. Onmiddellijk haar opgebeld. Ze dacht eerst, dat ik meekwam. Maar Piet junior, ook goed! Zoo afgesproken. ’t Is verbazend aardig van hem. Gelukkig, dat hij er was om mijn Lies wat te troosten en op te beuren. Piet vond ’t dol! Dr. Hintzen, de directeur van Calvariënberg te Maastricht zal hem nu behandelen. Zoo is hij in uitstekende handen! Gisterenmorgen om half negen vertrok hij met Meuleman, blij te moe! Wij hadden ’t ’n beetje te kwaad! Onze eenige jongen! … Zoojuist kwam er al ’n brief van hem en van tante Lies. Hij had ’n goede reis gehad, had aangekomen eerst gegeten en was daarna naar bed getrokken, op de mooie logeerkamer, en was terstond in slaap gevallen. Daarna onmiddellijk geschreven: zeer vroolijk en opgewekt. Dol over ’t mooie huis en ’t schitterende uitzicht! Maar hoe zal ’t gaan? Ik hoop nog, dat ’t zal blijken ’n acuut geval te zijn. Hij heeft in Katwijk iederen dag in zee gebaad, soms tweemaal daags. Veel getennist, enz. Wellicht heeft hem dat teveel vermoeid. Maar – ik zit toch in den zorg; ’t is me vandaag niet uit de gedachten geweest! Morgen opening Staten-Generaal. In de concept-troonrede waren we begonnen met ’n mooie tirade over ’t regeeringsjubileum. We zeiden al: benieuwd of de koningin ’t zal accepteeren. Ze gaat van de theorie uit: dat jubileum is mijn feest; daar hebben jullie ministers niets mee te maken. Maar Ruijs zei moedig: jawel, maar als ze dat schrappen wil, dan geef ik dat niet toe; dat zàl ze slikken! Vanmorgen kreeg ik de definitieve redactie: geschrapt!! |
uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932) |