Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 6

17/12/1915

vrijdag 17 december 1915

Eergisteren ontving ik van mr. Loeff een briefje, waarin hij me een onverschilligheidje vroeg. Maar … onderaan kwam nog een postscriptum: ‘P.S. Mr. Cort van der Linden vroeg mij dezer dagen of gij casu quo genegen zoudt zijn eene benoeming te Delft aan te nemen.’ Ik vermoed dat de geheele brief alleen geschreven werd om dat P.S.-je te kunnen schrijven. Gisterenochtend heb ik Loeff geantwoord: ‘Indien mr. Cort van der Linden mij zegt: “Wanneer gij bereid zijt het professoraat te Delft aan te nemen, zal ik u benoemen”, dan zal ik de zaak zeer ernstig in overweging nemen en hem zoo spoedig mogelijk met ja of neen antwoorden.’

Ik heb dit Loeff aldus toegelicht: ik heb ernstig bezwaar om Delft aan te nemen. Maar zeg ik thans neen, dan is Cort uit de moeilijkheid – hij kan zeggen: ik heb toch in Delft een katholiek willen benoemen, maar deze weigerde! Terwijl het nog zeer de vraag is of hij mij eventueel te Delft, tegen professoren en  curatoren in, zou benoemen, ook al zei ik thans ja. Laat hij dus eerst voor den dag komen. Te Leiden heeft hij me gepasseerd – ik geef hem niet de gelegenheid, dit nog eens te doen. Loeff gaf me groot gelijk en zou dit antwoord aan Cort overbrengen. Ik ben benieuwd wat hij doen zal. Van Nolens, die curator te Delft is, hoorde ik niets.

Komt Cort met zijn aanbod, dan zit ik wel in een moeilijk parket. Een professoraat te Delft (in sociale wetgeving, Nederlandsche en Indische mijnwetgeving en staathuishoudkunde) is lang niet hetzelfde als een professoraat in de juridische faculteit te Leiden. Bovendien zal ’t veel moeilijker zijn daarbij directeur van ’t Centraal Bureau van de Katholieke Sociale Actie te Leiden te blijven. Ik zou te Leiden kunnen wonen, maar moet dan twee à drie dagen per week naar Delft. Het soort studenten te Delft is geheel anders dan te Leiden. De staathuishoudkunde is daar maar een bijvak. De colleges van prof. van Blom waren slecht bezocht. Daar staat tegenover dat ‘sociale wetgeving’, een verplicht vak, meer met mijn studie van thans overeenkomt. Vervolgens,  dat het aantal katholieke studenten te Delft veel grooter is dan te Leiden, dat sociale invloed op aanstaande ingenieurs van even groot belang is als op aanstaande juristen, dat de examens alleen in de laatste weken van ’t jaar worden afgenomen, dus veel minder tijd vorderen, terwijl te Delft evenals te Leiden vijf uur college per week gegeven wordt. Er zit ook dit perspectief in: over enkele jaren komt Utrecht open; de kans om dan daar benoemd te worden wordt grooter.

Er is echter een finantieel bezwaar: aan reis- en verblijfkosten zal er wel een f 500,– van ’t honorarium afgaan. Volgens prof. Visser is het – schoon, na aftrek van stortingen – f 3.380,–, wordt dus ± f 2.900,–. Hiervan afgetrokken de f 2.000,– van de Kamer, zou ik hoogstens een f 900,– meer krijgen, indien ik èn ’t Katholiek Sociaal Weekblad èn ’t Centraal Bureau kan aanhouden. Er is dus vóór, maar ook veel tegen! Doch laat ik nu eerst maar eens afwachten, wat Cort doet. Kómt zijn vraag – mèt aanbod – dan is ’t tijd genoeg er nog eens rustig over te denken.

Vandaag is ’t een merkwaardige dag in de Kamer geweest. De Savornin Lohman hield een rede over het hooger onderwijs, klaagde vooral over de eenzijdige samenstelling der faculteiten en zei onder andere: ‘De minister heeft de goede gelegenheid, om te Leiden een katholiek tot hoogleeraar in de staathuishoudkunde te benoemen ongebruikt gelaten.’

Cort heeft daarop geantwoord: dat de bedoelde persoon niet benoemd was, niet omdat hij katholiek was, ook niet omdat hij wetenschappelijk minder waard was dan de wèl benoemde, maar alleen en uitsluitend, omdat de benoemde meer aanspraken had, wijl hij reeds verscheidene jaren elders op uitstekende wijze als hoogleeraar was werkzaam geweest.  Dit was een openlijk démenti aan de juridische faculteit te Leiden gegeven en voor mij een eerherstel. Zoo werd ’t ook in de Kamer opgevat. Zelf heb ik een korte rede gehouden over ’t oud-germaansche en kanoniek recht dat totaal aan onze universiteiten genegeerd wordt.

uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918)