Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 6

28/12/1915

28 december 1915

Met de kerstdagen heb ik gelegenheid gehad om nog eens rustig over ’t Delftsche professoraat na te denken. En langzaam is er een kentering in mijn meening gekomen. Voorop heb ik gezet dat alle persoonlijke gevoeligheid en geraaktheid over ’t passeeren te Leiden buiten invloed moet blijven. Ook een vergelijking met ’t professoraat te Leiden mag niet in aanmerking komen. Zoo wordt de zaak al veel gemakkelijker en eenvoudiger. De vraag is dus alleen: waar doe ik meer goed mee, door aan te nemen en dus de Kamer, voorloopig zelfs geheel de politiek, uit te gaan òf door te weigeren en te blijven wat ik ben?

            En als ik dan eerlijk ben, moet ik antwoorden: aannemen. In de Kamer ben ik best te vervangen; in een professoraat ben ik geloof ik zelfs beter op mijn plaats dan in het politieke strijdperk. ’t Komt meer overeen met mijn aard en aanleg. De invloed naar buiten behoeft er niet minder om te worden. Eer het tegendeel, daar ik meer tijd  zal hebben om wat degelijks te schrijven. En ook door ’t onderwijs en den omgang met de studenten, aanstaande ingenieurs, zal ik waarschijnlijk, zij ’t voor wat verder toekomst, meer invloed ten goede kunnen uitoefenen. En finantieel zal ’t ook wel gaan, wanneer ik directeur van ’t Centraal Bureau kan blijven. Zou ’t curatorium of Cort daar bezwaren tegen hebben, dan zou hij me terstond op ’t maximum van f 6.000,– in plaats van op ’t minimum van f 4.000,–, gelijk eigenlijk gebruik is, moeten stellen. Ik zou dan, zij ’t onbezoldigd en met den titel van ‘adviseur’ of zoo iets, toch voor ’t Centraal Bureau werkzaam kunnen blijven. Dat kan niemand mij beletten.

            Er is zelfs iets dat me in Delft toelacht: het hoofdvak, dat ik te doceeren krijg, is ‘arbeids- en fabriekswetgeving’, terwijl van de economie niet de beginselen, maar capita selecta gedoceerd worden. Bovendien, de studenten zijn niet eerste, maar derde- en vierdejaars, dus wat ouder. Zoo ben ik tot de conclusie gekomen: wordt ’t me aangeboden, dan zal ik niet mogen weigeren.

Verleden woensdag heb ik dr. Nolens, die curator te Delft is, meegedeeld, wat Cort me had laten vragen. Hij vond mijn antwoord echter verkeerd, indien ik wilde aannemen. Immers daarmee erkende ik dat ’t iets goeds was; maar dan moest ik ook meewerken, niet tegenwerken, om ’t te bereiken. Welnu, dan was ’t noodig dat ik aan de ‘Algemeene Afdeeling’ te kennen gaf, hetzij direct, hetzij door een derde, dat ik bereid was een benoeming aan te nemen. En daar was nog tijd voor, want ze had nog geen advies aan curatoren uitgebracht.

            Vanmiddag heb ik een lang onderhoud gehad met prof. Steger, die – naast prof. Van Swaay, die echter als Eerste Kamerlid op non-actief is – de eenige katholieke professor te Delft is. Hij meende ook dat ik niet weigeren mòcht. We klagen altijd zoo luid over onze achterstelling. Maar recht tot beklag verloren we, zoodra we gingen weigeren ons beschikbaar te stellen.

            Nu had echter voor ± drie weken prof. Volmer, die ook tot de Algemeene Afdeeling behoort,  hem gezegd, dat ze over pater mr. Raaymakers s.j. dachten. Ik betwijfel of ’t waar is en of Cort eventueel een jesuïet tot hoogleeraar zou willen benoemen! Ware dit zoo, dan zou ik met een gerust hart in de Kamer kunnen blijven. Maar ik vrees veeleer dat als ik weiger, er weer een liberaal of anders, wat nog erger zou zijn, mr. Veraart die wel katholiek is, maar als economist liberaal, zou benoemd worden. Onze afspraak was tenslotte: hij zou morgen naar prof. Volmer gaan en hem vragen, of ze mij niet zouden nemen, daar ik toch te Leiden nummer 1 op de voordracht had gestaan. Vermoedelijk zou deze dan antwoorden: hij zal Delft wel niet ambieeren. Waarop hij dan zou zeggen: ik heb hem eens gepolst en ’aangeboden wordt, hij vrij zeker zal accepteeren. Zoo staat dus nu de zaak. Wat zal ’t eind zijn? Evenals te Leiden veel zorg en hoofdbrekens voor niets? Of … zou ik over een week of zes te Delft staan te doceeren?? … We zullen er maar eens goed voor bidden, dan valt ’t, hoe ook, toch steeds goed uit!

uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918)