Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 8

18/05/1921

woensdag 18 mei 1921

Vanmorgen aan Binnenlandsche Zaken een conferentie tusschen Ruijs, Heemskerk, De Visser en mij over de crisis aan Finantiën. Ruijs scheen van meening, dat we De Vries moesten loslaten; hij kon dan burgemeester van Amsterdam of Rotterdam worden. Handhaafden wij hem, dan zouden we spoedig wel weer voor ’n zelfde geval komen te staan, en dan zouden we hem niet zoo goed onder dak kunnen brengen. Hij wilde dan eerst De Monté VerLoren vragen – in ’t vertrouwen, dat deze zou bedanken; dan mr. De Wilde jr., wethouder van finantiën te ’s Hage, die ’t wel aan zou nemen.

            Heemskerk en De Visser waren daar tegen. Ze vreesden, dat de Anti-Revolutionaire Partij zich meer en meer van ’t kabinet [zou][8] terugtrekken, om zóó meer zelfstandige politiek te kunnen voeren. Een gelijke tendens zagen ze bij sommige katholieken. Onder andere Van Wijnbergen had gezegd: ’t kabinet moest nu maar aftreden; er kon dan ’n links kabinet optreden. In 1922 zouden we dan bij de verkiezingen sterker staan. In gelijken geest schreef ook de Haagschen Briefschrijver van De(n) Tijd =  Van Vuuren. Terecht mijns inziens meende Heemskerk dat dit een uiteenvallen der rechterzijde zou ten gevolge hebben, ook van de katholieke partij. Men kreeg daar dan een tegenstelling: vooruitstrevend-conservatief. De meerderheid zou bij de eerste groep zijn. Dus. Ik meende dat, als De Vries wilde, het ’t beste was dat hij bleef. Hij moest dan met ’n nieuw artikel komen in plaats van ’t afgestemde. Maar, zei ik, in zijn plaats deed ik ’t niet: ’t is geen houding na alles wat hij gezegd heeft. En doet hij ’t, dan wordt zijn toch al niet sterke positie al meer moreel verzwakt. ’t Is al te duidelijk, dat hij niet vallen kan, uit gebrek aan zwaarte. Afgesproken werd, dat Ruijs eerst eens de leiders der drie rechtsche kamerfracties zou hooren. Daarna zouden we de zaak nog eens bespreken. Hoe meer ik erover denk, hoe meer ik vind, dat we in een leelijke impasse zijn gekomen. Ik vrees, dat De Vries thans wel weg zal willen, als hij dan burgemeester van Amsterdam kan worden. Maar dan?

[8] Oorspronkelijk: ‘zouden’.

uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923)