Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 8

19/04/1921

dinsdag 19 april 1921

Mijn rede in de Eerste Kamer heeft ook in de rechtsche pers veel weerklank gevonden, vooral het slotgedeelte over de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie. Zij heeft de uitwerking gehad, die ik beoogde: de verhitte gemoederen zijn een beetje gekalmeerd! Alleen Veraart is boos op me. 2 april was ’t Hooge Raad van Arbeid. Hij groette me niet eens!

            Woensdag 6 april ben ik naar Utrecht geweest. Ik bracht eerst een bezoek bij mgr. den aartsbisschop, doch vond hem niet thuis. Verder aan het Centrum om voor ’t feestnummer te danken, terwijl ik den middag met Smits doorbracht. We hadden heel wat te praten!

            Dinsdag 12 april had ik weer een interpellatie in de Tweede Kamer over de toestanden in de veenstreken. Ze is boven mijn verwachting goed afgeloopen. ’t Is voor ’t eerst van mijn leven, dat een sociaal-democraat – mr. Sannes, die interpelleerde – verklaarde, dat de antwoorden van de regeering hem bevredigend voorkwamen!

            Zaterdag 16 april is ’t bestuur van ’t  R.K. Vakbureau mij het portret van Molkenboer wezen aanbieden, met de lithographische reproductie. ’t Is werkelijk een mooi portret. Die lui bleven een uurtje praten. ’t Was heel gezellig en er bleek uit, hoe ten volle ze mij vertrouwen. Moge ik niet gedwongen worden ze teleur te stellen!

            Maandag – gisteren – in den ministerraad weer in debat met Finantiën. Hij had me den geheelen woningbouw zoowat stopgezet! Ik heb stevig van me afgebeten. Ruijs en Van IJsselstein vooral steunden me. ’t Resultaat was, dat mijn voorstel werd aangenomen, dat ik nog een maand onveranderd zou kunnen doorgaan. Onderwijl zouden we dan de woningpolitiek in den ministerraad eens grondig bespreken.

            Morgen heb ik in de Tweede Kamer een wijziging van de Drankwet te verdedigen. ’n Lam wetje. Enfin, ’k hoop ’t er goed af te brengen. Daarna komt aan de orde een initiatiefvoorstel van Rutgers (Anti-Revolutionair) tot invoering van local option. Ik hoop, dat ’t niet aangenomen wordt!

uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923)