Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 8

19/11/1922

zondag 19 november 1922

Vandaag Sinte Elisabeth. Een feestdag in huis. Thans dubbel, omdat ’t gisteren, vooravond van St. Elisabeth, 25 jaar geleden is dat ik in de rechten promoveerde op het proefschrift over de wettelijke bestrijding der oneerlijke concurrentie. Weinig menschen zullen van hun proefschrift zooveel pleizier beleefd hebben als ik! ’t Tweede deel is nooit als zoodanig verschenen, maar feitelijk is dit mijn wetsvoorstel geworden dat ik als Kamerlid indiende en aangenomen zag. Wat zijn er in de laatste jaren velen gestorven die op mijn promotiefuif waren: mijn vader, onze beide moeders, mijn zuster en mijn twee zwagers, Kees van den Braak, een mijner paranimfen.

            Ik heb gisteren in mijn oude dagboek nog eens nageslagen wat er over mijn promotie in stond. Helaas niet veel: ik was toen een half jaar verloofd en mijn hoofd stond er toen niet meer naar veel op te teekenen. Maar ik las nogeens na, wat er aan vooraf ging, in februari 1897: mijn eerste brief aan  mijn Liesje! … ’t Is gek, maar ik werd zeer aangedaan toen ik dat weer las. Ik was in dien tijd toch zoo’n kwaje kerel niet! We zijn nu 25 jaar verder, maar wat er veranderd en verouderd moge zijn, wij houden nog altijd van elkander als toen.

            Deze week is ’t heel erg druk geweest. Dinsdag algemeene beschouwingen over de begrooting, woensdag interpellatie-Van den Tempel (van elf tot zes uur!), donderdag en vrijdag weer algemeene beschouwingen, onderwijl dinsdag- en donderdagavond en -nacht mijn eigen begrooting, dinsdag tot over half één, donderdag tot over twaalf uur. ’t Is alles tot nu toe goed gegaan. ’t Moeilijkste punt komt echter nog: de afdeeling Volksgezondheid. De bezuinigingen daarop zijn het meest onsysmpathiek en voor mij ’t moeilijkst te verdedigen, omdat ik ’t er ook niet mee eens ben.

            De algemeene beschouwingen over de staatsbegrooting hebben ook ’n goed verloop gehad. Ik had een heel stuk voor Ruijs z’n antwoord gemaakt dat hij ook vrijwel onveranderd[49]  gebruikt heeft. ’t Deed me genoegen dat hij de dwaze bewering van de Nieuwe Courant eens openlijk tegensprak, als zou ik aangebleven zijn, omdat ik niet gaan wilde. Hij verklaarde uitdrukkelijk dat ik om particuliere redenen vast besloten had om af te treden, maar tenslotte toch bereid was bevonden om aan te blijven onder meer om ’t groote werk der reorganisatie en vereenvoudiging der sociale verzekering tot stand te brengen.

            Dinsdagavond ’t restant van mijn begrooting. Dat loopt dan wel ’s nachts af. Ik ga dan vrijdag voor eenige dagen naar Heerlen en Maastricht om wat uit te blazen en tevens met de autoriteiten te confereeren over de vele Duitschers in Limburg die de plaats van Nederlandsche werkloozen bezetten. ’n Moeilijk en zeer samengesteld probleem!

[49] Einde van het tekstdeel beginnend d.d. 4 november 1922 dat uit het dagboek was verwijderd, maar naderhand weer teruggelegd.

uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923)