vorige (17-7-1939) | | volgende (23-7-1939) | kalender |
dagboekcahier 10 20/07/1939 donderdag 20 juli 1939 Gisterenmiddag bood de internuntius in zijn nieuwe woning in de Carnegielaan den vijf bisschoppen een lunch aan. Hij had er mij ook bij gevraagd. ’t Was een groot gezelschap. Er waren de vijf vicarissen-generaal, de presidenten der seminaria, enz. en enkele leeken, Verschuur, Deckers, Van Schaik, generaal Van Voorst tot Voorst, enz. ’t Was een aangename maaltijd. Ik zat tusschen mgr. de aartsbisschop en mgr. Taskin. Aan de andere zijde van den aartsbisschop zat Van Schaik. Ik heb met hem mijn idee besproken om Goseling te bewegen zich nu een paar jaar heel kalm te houden en zeker niet aanstonds weer in de Kamer te treden. ’t Geval wil namelijk, dat prof. Van der Heyden te Nijmegen zwaar overwerkt is. De aartsbisschop is voorzitter der St. Radboudstichting en Van Schaik is president-curator van de R.K. Universiteit: benoem Goseling om gedurende één jaar de colleges (Burgerlijk Wetboek) van Van der Heyden te geven op voorwaarde dat hij niet in de Kamer gaat. Terecht wil men in Nijmegen geen professoren die uit ’t politieke leven komen. Ze voelden er veel voor. Ze waren ’t ook met mijn zienswijze ten aanzien van Goseling eens. Colijn zit nog maar steeds aan de kabinetsformatie te klungelen: dit is ’t harde maar juiste woord. Hij heeft eerst nog weer eens getracht het met Romme eens te worden. Toen dit mislukt was, heeft hij toch nog Steenberghe en Welter gevraagd in zijn nieuwe kabinet te komen. Beiden hebben bedankt. Welter deed dit met een stevig beredeneerd schrijven. Ook Oud, dien hij aanvroeg, heeft bedankt, hem waarschuwende het conflikt met de katholieken toch niet op de spits te drijven. Oud zag daarin een gevaar voor de dynastie. Ook Barge – die zaterdag, toen ik naar Piets bruiloft was, tevergeefs getracht heeft mij te bereiken – heeft bedankt. Elken dag vraagt hij twee à drie personen om telkens weer ’n blauwtje te loopen. Zou hij ’t nu eindelijk opgeven? ’t Ware te wenschen en dat de koningin dan een opdracht geeft aan Oud, die dan vrij zeker slagen zal, tenzij niet alleen de anti-revolutionairen, zooals te verwachten is, gelijk in 1935, maar ook de christelijk-historischen hun medewerking weigeren. Ik zou toch wel eens willen weten, hoe de koningin over deze geheele crisis denkt. Colijn strooit uit, dat de koningin perse wil, dat hij een kabinet vormt. Ik geloof er niets van, al was haar opdracht aan Koolen wel bevreemdend. Hij was onder de katholieken toch niet de meest aangewezen man, maar wel een groot vriend van Colijn. ’t Had er allen schijn van, dat hij den weg voor Colijn zou banen en niet ernstig zou trachten een kabinet te vormen. |
uit: Dagboek X (3 november 1932 tot 10 mei 1941) |