vorige (13-8-1946) | | volgende (7-9-1946) | kalender |
dagboekcahier 12 22/08/1946 donderdag 22 augustus 1946 ’t Is weer druk geweest deze week. Maandag om half tien had ik al vergadering van ’t presidium van de Centrale Commissie voor de Statistiek, omdat we om half elf bij minister Huysmans verwacht werden. Ik wilde gaarne vooral de zaak Idenburg-Smit bespreken om bij den minister namens ons drieën te kunnen optreden. Ongelukkigerwijze was Schouten verhinderd en was dus alleen Oud present. Ook waren Idenburg, Bakker (de waarnemend directeur) en de secretaris Versteghe present. Het bleek, dat Idenburg weer wat hooger van den toren blies. Hij wilde zelfs den eisch stellen, dat hij nu directeur-generaal zou worden. Oud voelde daar wel wat voor. Even half elf kwamen we samen bij den minister. Deze las ons vertrouwelijk eenige stukken voor, onder andere het advies door Idenburg over Smit uitgebracht, dat nu juist geen aangenamen indruk maakte. We bleken ’t tenslotte eens, dat Idenburg weer benoemd zou worden. De questie directeur-generaal bleef in petto. Met 1 september was de vervanging door prof. Bakker afgeloopen. Volgens ’t Koninklijk Besluit zou dus vanzelf dan Smit, als zijnde adjunct-directeur, als waarnemend directeur optreden totdat Idenburg weer benoemd zou zijn. Dit was voor hem dus een rehabilitatie, waarop hij wel recht had. Op mijn vraag of ’t waar was, dat Smit de ambtenaren die thans de statistiek aan ’t departement behandelen, had opgestookt tegen ’t houden van de volks-, beroeps- en woningtelling, zei de minister, dat deze ambtenaren hem positief verzekerd hadden, dat dit niet het geval was: ze hadden geheel hun eigen meening gegeven. Daarmee viel wel een ernstig bezwaar tegen Smit weg. Het onderhoud was bijzonder aangenaam; ook Oud was er zeer content over. Na ons kwam de directeur (eigenlijk thans directrice) van het Kabinet der Koningin bij den minister. In de wachtkamer had ze met den secretaris (die op verzoek van den minister niet met ons mee naar binnen was gegaan) over het geval Idenburg gepraat. Volgens haar stond het volstrekt nog niet vast, dat Idenburg bij Onderwijs zijn ontslag zou krijgen. De koningin stond op het standpunt, ‘dat zij geen automaat was’. Toen ik dinsdagmiddag bij minister Beel dit vertelde, lachte deze. ‘Ik heb vanmorgen juist aan de koningin gezegd, dat ’t heele kabinet achter minister Gielen zou staan; ze weet dus wat haar te wachten staat als ze in deze met de familie Kohnstamm zou willen meegaan en weigeren dit ontslag goed te keuren.’ Ook het onderhoud bij minister Beel was zeer interessant. Hij vroeg mijn meening over een groote moeilijkheid waarmee hij thans zat. Zij betrof Indië. Hij vroeg me of ik opgemerkt had, dat de regeering ten aanzien van Indië een anderen koers uitging. Ik zei hem, dat ik dit met instemming had geconstateerd uit de feiten. Hij zei, dat Van Mook binnen een jaar weg zou zijn. Maar hoe moest nu de Commissie-Generaal worden samengesteld? Hij had Steenberghe gevraagd en dezen tenslotte, na aanvankelijke weigering overgehaald. Maar deze had één voorwaarde gesteld: hij wilde niet samen met Schermerhorn gaan. Maar de Partij van den Arbeid stond daarop. Nam hij Schermerhorn niet, dan zou dit vrij zeker tot een crisis leiden. Dus Steenberghe niet nemen? Maar wie dan? Max van Poll? Hij twijfelde of deze wel ten volle geschikt was. Ik ook. Hij is bekwaam, maar heeft al de bezwaren die bij een autodidact plegen te worden aangetroffen. Ik zei, dat men mijns inziens Schermerhorn kon nemen, mits hij goed ingekapseld werd door naast hem twee sterke figuren te plaatsen. Zoo eene was zeker Steenberghe, maar Max van Poll niet. Als derde had Beel gedacht aan De Boer, in Amsterdam. Ik ken dezen niet en kon dus niet beoordeelen of hij sterk genoeg was. Ik erkende de moeilijkheid waarvoor Beel stond: òf Schermerhorn nemen òf een crisis riskeeren. Maar zag ook niet aanstonds hoe uit dit dilemma te komen. Zou Schermerhorn niet te bewegen zijn zich niet beschikbaar te stellen? Staat ’t zoo vast, dat er van zijn niet-benoeming een crisis het gevolg zou zijn? Beel had Drees geraadpleegd, maar ’t werd mij niet duidelijk hoe deze zich precies had uitgelaten. ’t Is wel een zware impasse waarin Beel ten deze verkeert. Want voor de toekomst van ons land hangt er voor de te nemen beslissing teveel af. Moge de H. Geest hem voorlichting schenken. Met deze bede verliet ik hem. ’t Speet me, dat ik hem geen positieven raad kon geven. |
uit: Dagboek XII (7 augustus 1946- [26 november 1947]) |