vorige (19-10-1921) | | volgende (25-10-1921) | kalender |
dagboekcahier 8 22/10/1921 zaterdag 22 october 1921 Zoojuist ontving ik een niet-onderteekend telegram: ‘Excellentie uw zuster Coba is ernstig ongesteld.’ Ik heb dâlijk haar huis opgebeld. De bedrijfschef kwam aan de telefoon: ’t telegram was van hem geweest; ze was al veertien dagen ziek, maar ze had niet willen hebben dat hij mij schreef; vanmiddag had de dokter echter gezegd, dat ze haar goed in de gaten moesten houden, want ze had ’t aan ’t hart en dat ze mij moesten waarschuwen; direct gevaar was er nog niet; dus niet noodig vanavond nog naar Leiden te komen; ik beloofde echter morgen te komen; dat was goed. Ik heb Jo in Haarlem opgebeld om ’t hem ook mee te deelen; hij zou dan maandag gaan. ’t Bericht trof me zeer. Zij is mijn eenige zus, die veel verdriet heeft gehad in haar leven. Mijn reis naar Zeeland en Heerlen zal nu ook wel misloopen. Trouwens: dinsdag gaan kan toch niet, wijl de interpellatie-Drion nog voortgaat: nog tien sprekers ingeschreven! Ik was van plan geweest over die interpellatie uitvoerig wat op te teekenen: deze muis zal wel ’n staartje hebben. Maar mijn hoofd staat er nu niet erg naar. Ik heb ’n groote rede gehouden, bijna twee uur! Voor mij al zeer lang. De eerste helft was een forsch verweer tegen de felle campagne in de laatste maanden in de vrijzinnige pers en in werkgeverskringen tegen mij gevoerd. ’t Sloeg geweldig in. De Vrijheidsbonders werden woest, de overige kamerleden hadden er groote schik in. De felle kritiek in ’t kameroverzicht van de Nieuwe Rotterdamsche Courant en de Nieuwe Courant van vanmorgen is wel ’t beste bewijs dat ik de heeren goed te pakken heb gehad! Mijn plan was nu, als de interpellatie tenminste dinsdag afloopt, om woensdag met Peerbolte naar Zeeland te gaan: Vlissingen en Middelburg, donderdag: Terneuzen en ’s avonds naar Heerlen, waar we dan tegen twaalf uur ’s nachts aankomen. Peerbolte gaat dan vrijdagmiddag weer terug, omdat hij zaterdag een vergadering in Den Haag heeft, ik zou tot maandagmorgen blijven; ’k heb dan om drie uur ministerraad. Vandaag is de wijziging-Stuwadoorswet ingediend. Daarover zal ook wel spektakel komen, misschien ook in den ministerraad. ’t Advies van den Raad van State was vreemd van conclusie: ‘niet indienen dan nadat de gevraagde wijzigingen aangebracht waren’. Gewoonlijk staat: ‘overwogen zijn’. Is dit een afwijzend advies? Dit luidt anders: ‘het wetsontwerp niet in te dienen’. Moest de zaak dus eerst in den ministerraad komen? Er was geen tijd voor, want ’t wetsontwerp moest vóór 1 november ingediend zijn. ’t Bezwaar gold tegen de 45-urige werkweek. De Raad van State wilde er dit uit hebben en aanhouden tot na behandeling van de herziening der Arbeidswet, die nog niet bij den Raad van State is! omdat daar de 45-urige werkweek dan ook wel in geschrapt zou kunnen worden. Ik heb in mijn rapport aan de koningin geantwoord: 1. dat ik niet van plan was die wijziging in de Arbeidswet aan te brengen en 2. dat de betrokken havencommissie in Amsterdam en Rotterdam, voor de helft uit werkgevers en voor de andere helft uit arbeiders bestaande, zich met ’t ontwerp vereenigd hadden – alleen in Rotterdam had één werkgever tegen gestemd! – en 3. dat ik bereid was ’t bezwaar van den Raad van State op andere wijze te ondervangen, namelijk door aan den voorzitter der Tweede Kamer te verzoeken dit ontwerp niet te behandelen vóórdat ook de herziening der Arbeidswet in behandeling zou komen. ’t Is echter de vraag of, als ’t uitlekt hoe ’t rapport van den Raad van State luidde, de ministerraad niet zal meenen, dat ik dat[16] eerst weer ter tafel had moeten brengen. Enfin, dat kan er nog wel bij! [16] In het manuscript volgt hier het woord ‘zoals’. |
uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923) |