vorige (17-12-1946) | | volgende (13-1-1947) | kalender |
dagboekcahier 12 23/12/1946 maandag 23 december 1946 Vrijdag zijn de debatten in de Tweede Kamer afgeloopen met de aanneming van een motie door Romme voorgesteld en verwerping van een motie-Schouten. De zaak is toch eigenlijk heel zonderling geloopen. Daar was eerst de overeenkomst door de Commissie-Generaal geparafeerd en waartegen ik onoverkomelijke grondwettelijke bezwaren had, allereerst al om artikel 1, waarin de regeering van de Republiek Indonesië werd erkend. Nadat daartegen in het land een ware storm was opgestoken, legde de regeering aan de Tweede Kamer over een memorie van toelichting, achteraf opgesteld door de Commissie-Generaal, nadat zij de hier gerezen bezwaren vernomen had. Verschillende artikelen werden zoo uitgelegd, dat er eigenlijk geheel iets anders mee bedoeld zou zijn dan er toch maar duidelijk in te lezen stond. De Commissie-Generaal beriep zich voor haar zonderlingen uitleg op tijdens de besprekingen gehouden ‘bindende notulen’. Was ’t dus de bedoeling de Indonesiërs te misleiden door in de overeenkomst heel iets anders te zeggen, althans te suggereeren dan blijkens die bindende notulen eigenlijk de ware bedoeling was? Of wordt nu ’t Nederlandsche volk door de quasi-bindende notulen misleid? In elk geval, ’n rare geschiedenis. De regeering kwam nu zelf met een uitvoerige verklaring, waarin ze de memorie van toelichting als authentieke uitlegging onverbrekelijk aan de overeenkomst vasthaakte, evenals hare eigen verklaring, die op sommige punten nog weer verder ging dan de memorie van toelichting van de Commissie-Generaal. Over deze drie stukken kwam nu het debat, ingezet door een magistrale rede van Romme, die vooraf nog met mij overleg had gepleegd. Ik had hem aangeraden eraan vast te houden, dat de regeering niet ’t recht had een overeenkomst te sluiten, waarin bepalingen stonden welke met de Grondwet in strijd zijn. Zij zou dus moeten verklaren – en dit zou in de overeenkomst moeten worden opgenomen – dat zij gesloten werd ‘behoudens goedkeuring door den grondwetgever’. Ging zij daarop in, dat was mijn voornaamste – grondwettelijke – bezwaar ondervangen. De figuur was dan wel niet mooi, maar kon geaccepteerd worden. In dezen geest sprak nu ook Romme. Het antwoord van de regeering was nog niet geheel duidelijk en precies. Daarom heeft Romme nu dit punt in zijn motie opgenomen, welke met een ruime tweederde meerderheid werd aangenomen. Ik kon tevreden zijn over ’t succes van mijn artikelen in ’t Brabantsch Nieuwsblad, die niet alleen door verschillende bladen, zelfs in extenso werden overgenomen, maar ook in de Tweede Kamer bij ’t debat herhaaldelijk, soms zelfs zeer uitvoerig werden geciteerd. En door de aanneming van de motie-Romme heb ik geheel bereikt wat ik beoogde. Van grondwetsschennis [of][2] van toepassing van staatsnoodrecht is geen sprake. De Grondwet blijft gelden, zoolang ze niet herzien is. Daarmee vervalt de in artikel 1 uitdrukkelijk genoemde erkenning ‘van de regeering der Republiek Indonesië’. Deze regeering is nu – gelijk ik ’t in een mijner artikelen uitdrukte – thans niet anders dan een comité van Indonesiërs, zich noemende en schrijvende: de regeering van de Republiek Indonesië. Daarmee is dus deze republiek niet als zelfstandigen staat erkend, wat in strijd zou zijn met artikel 1 van de Grondwet. Maar hoe zal ’t nu verder loopen? Zullen de Indonesiërs nu deze overeenkomst, die feitelijk tot driemaal toe (memorie van toelichting van de Commissie-Generaal, regeeringsverklaring, motie-Romme) ingrijpend en principieel werd gewijzigd, toch onderteekenen? Ik moet ’t zien eer ik ’t geloof. Tenzij de Commissie-Generaal thans weer daar aan ’t in- en uitleggen slaat om daar de gemoederen te bedaren! Er ging vandaag een gerucht, dat Romme naar Indië zou gaan als opvolger van den luitenant-gouverneur-generaal van Mook. Bij onderzoek bleek me dit een gerucht zonder vasten grond. Gelukkig! Romme blijve hier! [2] In het origineel: ‘noch’. |
uit: Dagboek XII (7 augustus 1946- [26 november 1947]) |