vorige (17-1-1921) | | volgende (26-1-1921) | kalender |
dagboekcahier 8 24/01/1921 maandag 24 januari 1921 Vandaag is Lize weer bij H.M. de koningin op audiëntie geweest. Ze kwam zeer opgetogen terug. Van Geen en freule van Swinderen hadden haar ontvangen. De koningin was ook bijzonder lief geweest. Ze praatte over de kinderen, over ’t princesje (dat juist uit haar schooltje kwam), enz. Van de verhalen, die vroeger altijd gingen, dat de vrouwen van ministers aan ’t hof zoo onaangenaam ontvangen werden, blijkt wel niets waar. Ik had er ook nooit iets van geloofd. Maar Lize was in de vorige jaren altijd nog eenigszins onder den indruk ervan. Nu is ze erover heen. Vandaag weer ’n belangrijke ministerraad. Van Karnebeek deed mededeelingen over den internationalen toestand; algemeen wordt in ’t voorjaar weer ’n offensief van Rusland tegen Polen en Rumenië verwacht. Wat zal daar voor verder onheil uit groeien? In de Rijnvaartquestie hebben we volledig onzen zin gekregen. Van IJsselstein bracht de tractaten van Washington ter sprake. Hij meent, dat we niet kunnen ratificeeren. Ik wel. Maar zelfs als we niet willen, moeten we ze mijns inziens toch aan de Staten-Generaal voorleggen. Dat is ook de meening van Nolens. De anderen vonden ’t twijfelachtig. Besloten werd, advies aan Loder en Struycken te vragen. Dat houdt de zaak weer op. Juist had ik een brief klaar aan Thomas, om hem te melden, dat het ontwerptractaat spoedig bij de Staten-Generaal zal worden ingediend. Ik zie hier een nieuwe donderwolk opkomen. ’t Schijnt, dat ik nooit rust krijg! Een andere is: het wetsontwerp tot regeling van den arbeidsduur in de land- en tuinbouw. Ik ben ermee klaar. In de Kamer heb ik bij mijn begrooting gezegd: dat ik ’t een eereplicht achtte, dit wetsontwerp in te dienen. Thans is Van IJsselstein er woest tegen en ook Ruijs acht ’t politiek fout. Ook daar zal wel een beetje strijd op zitten! Morgen heb ik een conferentie met de vijf vakcentrales over de werkloosheidscrisis. Dat kan een belangrijk onderhoud worden. Ik wil enkele industrieën steunen, om aan ’t werk te kunnen blijven. Daar is – gelukkig – Van IJsselstein ook voor! |
uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923) |