vorige (17-3-1922) | | volgende (1-4-1922) | kalender |
dagboekcahier 8 24/03/1922 vrijdag 24 maart 1922 Gisteren en vandaag is de wijziging-Arbeidswet in de afdeelingen der Tweede Kamer behandeld. De linkerzijde was blijkbaar slecht opgekomen: alle vijf rapporteurs zijn rechtsch! Drie katholieken en twee anti-revolutionairen. Dat belooft dus een spoedig voorloopig verslag. De actie in de pers gaat door. De socialisten worden steeds feller – ’t is een openlijk opstoken van de roomsche arbeiders. De liberale bladen, eerst verbluft over mijn voorstel de 48-urenweek als basis te nemen, zijn nu bekomen van hun verbazing en gaan nu, zooals ik verwacht had, ageeren om nog meer terug te gaan. Gelukkig: zoo blijf ik buiten den kring der reactionairen, waarin de socialisten me om electorale redenen graag zouden dichten! Jammer, dat de socialistische campagne voedsel vindt in twee feiten: 1. in Overijssel zou ik nummer twee op de lijst komen voor de Tweede Kamer. Door een actie van boeren en middenstanders ben ik nummer drie gekomen, nummer twee staat nu baron van Voorst tot Voorst, voorzitter van den Boerenbond, ’n beste man, maar die in de Tweede Kamer nooit iets zal beteekenen. In Den Haag sta ik ook nummer twee, maar daar is minder kans gekozen te worden dan in Overijssel. Dit votum wil dus zeggen dat men mij buiten de Tweede Kamer houdt, als ik mocht aftreden. Vandaar groote woede bij de arbeiders. Dit vuurtje stookt ’t Volk krachtig aan. En ’t tweede feit is de actie-Van Cranenburg. Gisterenavond is er een tweede vergadering geweest, waarbij ook prof. Aengenent was. Ik had hem goed met gegevens geladen. Blijkens een bericht in De(n) Tijd van hedenavond is men weer niet tot een akkoord gekomen. De heeren gaan dus door. Naar ik van een der aanwezigen vernam is er volstrekt niet tegen mij gesputterd, maar alleen tegen de hooge belastingen en tegen de arbeiders-kamerleden. De eisch was dat de arbeiders van de candidatenlijsten zouden geschrapt worden!! ’t Is ’n frissche boel. Vandaag hoorde ik dat in de kringen dezer heeren te Leiden ’t verhaal rondgaat dat ik een reusachtig inkomen heb: behalve ’t ministerssalaris zou ik nog procenten krijgen van alle zegels die voor de invaliditeitsverzekering verkocht worden. Dat zou ’n reusachtig bedrag zijn! Inderdaad! Zouden die domooren ook gelooven dat de minister van Waterstaat ook procenten krijgt van alle verkochte postzegels? Doch hoe dwaas ook, die verhalen doen veel kwaad. ’t Is wel snel veranderd! In de eerste twee jaren was ik de meest gevierde minister van ’t heele kabinet, populair in alle kringen: door mijn sociale wetgeving had ik een revolutie voorkomen. In zeer korten tijd is dit veranderd en ben ik ‘de man, die de klappen krijgt’. De malaise – in heel de wereld voorkomende en zelfs overal erger dan bij ons – is toch in ons land mijn schuld! En de socialisten stoken de arbeiders tegen me op, als zou ik de reactie in de hand werken! Wanneer mijn vier jaren om zijn, zal ik heengaan, door velen gehaat, door weinigen betreurd. Dat is wel ’s werelds loon! Enfin, daar heb ik ook niet voor gewerkt![23] [23] Op deze plaats is in een andere hand met potlood bijgeschreven: ‘Arme man ’t is droef’. |
uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923) |