vorige (18-6-1916) | | volgende (14-7-1916) | kalender |
dagboekcahier 6 24/06/1916 zaterdag 24 juni 1916 ’t Is een drukke week die ik achter den rug heb. Dinsdag een heelen dag in Delft geweest om bezoeken af te leggen, eerst bij den rector magnificus, vervolgens bij de te Delft wonende hoogleeraren van de Algemeene Afdeeling. Overal werd ik prettig ontvangen. Van eenige animositeit, wijl ik niet tot de aanbevolenen had gehoord, nergens iets te merken. Integendeel. Dat loopt dus wel los. De beëediging ging zeer eenvoudig met een waarderend speechje van de president-curator. Woensdag ben ik bij de examens gaan luisteren. Na twee examens gehoord te hebben, werd me gevraagd of ik zelf niet wilde examineeren. ’t Ging puik. Achteraf heb ik gehoord dat de geëxamineerden zeer met me content waren, omdat ik zoo duidelijk vroeg. Nu, mij had het ook gefrappeerd dat de anderen vreeselijk onduidelijk waren. Soms begreep ik zelf hoegenaamd niet, wat ze eigenlijk bedoelden! Donderdag a.s. ga ik weer een dag examens afnemen. Er doet zich nu een leuke questie voor: wanneer gaat mijn jaarwedde in? Gewoonlijk neemt men aan op den dag van ’t eerste college. Dit is gegrond op ’t Koninklijk Besluit van 13 october 1905, Staatsblad nummer 287. Het artikel luidt – ’n lintwurmzin! –: ‘Indien niet bij zijne aanstelling anders bepaald is, of geene bijzondere omstandigheden tot vervroeging der verhooging zijner jaarwedde aanleiding geven, geniet ieder gewoon hoogleeraar aan de Technische Hoogeschool te Delft eene jaarwedde aanvankelijk van vier duizend gulden (f 4000), vervolgens ingaande met den eersten dag van het vierendeeljaars, volgende op dat, waarin hij, te rekenen van den dag, waarop hij zijne lessen als hoogleeraar aan de Technische Hoogschool of aan de Polytechnische School te Delft heeft aangevangen, zijn vijfjarigen diensttijd volbracht heeft, van vijfduizend gulden (f 5000), en daarna, na nogmaals volbrachten vijfjarigen diensttijd, van zesduizend gulden (f 6000).’ ’t Leuke is dat men wel heeft bepaald, wanneer de twee verhoogingen ingaan, maar niet, wanneer de aanvangswedde ingaat! Men heeft echter klaarblijkelijk bedoeld dat deze ingaat bij het ‘aanvangen der lessen’. Neemt men dit letterlijk, dan betekent ’t natuurlijk bij het eerste college. Maar houdt men ook hier rekening met de klaarblijkelijke bedoeling, dan zal men moeten zeggen: de dag, waarop men ’t hoogleeraarsambt feitelijk, metterdaad, heeft uitgeoefend. Nu doet men dat eigenlijk nog meer door ’t afnemen van een examen dan door ’t geven van een college. Ik heb er eens aan dr. Nolens over geschreven. Wellicht spreekt hij er met Cort over. Indien Cort ook de ruime opvatting zou huldigen, scheelt me dat f 1000!, daar de colleges pas einde september aanvangen. We zitten vandaag in de formalinedamp. ’t Huis wordt ontsmet. Gelukkig heeft geen der kinderen de roodvonk gekregen. Vanavond komen de vier oudsten weer thuis. Goddank! |
uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918) |