Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 6

25/07/1918

donderdag 25 juli 1918

Van Nolens niets meer gehoord. Hij had me meegedeeld, dat hij maandag weer naar de koningin moest om haar verslag uit te brengen. Volgens de bladen is hij ook maandag bij H.M. geweest. Vanavond bevatten de bladen een bericht van ’t correspondentiebureau Vas Diaz, waarin de samenstelling van ’t nieuwe ministerie wordt meegedeeld als volgt:

Binnenlandsche Zaken: De Savornin Lohman

Onderwijs: jhr. de Geer

Buitenlandsche Zaken: mr. Heemkerk

Justitie: Struycken

Oorlog: jhr. de Jonge

Waterstaat: Bongaerts

Landbouw: Aalberse

Koloniën: Idenburg

Finantiën: Koolen.

Ik geloof niet dat dit lijstje juist is. Dat Heemskerk Buitenlandsche Zaken zou krijgen, geloof ik niet. ’t Gekke is, dat er al een telegram van gelukwensch inkwam van den burgemeester  van Helmond, Marinus van Hout!, terwijl het Amsterdamsche Fotobureau me telefonisch verzocht me morgen te komen kieken! Wel ietwat voorbarig.

Toch ben ik alvast maar bezig eenige voorzorgsmaatregelen te nemen: met mr. Tepe sprak ik af dat hij als waarnemend directeur van ’t Centraal Bureau voor de Katholieke Sociale Actie zou optreden; met mijn jongsten broer, die nu rector in Haarlem is en dus allen tijd heeft, dat hij me vervangen zou als redacteur van ’t Katholiek Sociaal Weekblad. Zoo houd ik tenminste deze twee posten open, wanneer ik eventueel moet aftreden. ’t Is alles heel mooi, maar de positie van ’t nieuwe ministerie is zeer precair. Wie weet hoe spoedig ik weer tot aftreden gedwongen ben en dan zit ik goeddeels zonder inkomen. Mijn professoraat in Delft ben ik kwijt. Ook finantieel is dat jammer, nu juist de jaarwedden aanzienlijk verhoogd zijn, van vier tot zesduizend, tot zesenhalf tot achtduizend gulden! Terwijl het ministerspensioen, zelfs op ’t maximum  na vier jaren, niet meer dan f 4000,– is. ’t Is wel erg prozaïsch daarover te moeten denken, maar … moeder de vrouw en de kinderen hebben toch ook hunne rechten. Behoud ik nu ’t Centraal Bureau en ’t Katholiek Sociaal Weekblad voor me open, dan heb ik daaruit toch terstond weer een inkomen van f 4500,–. We zullen nu maar afwachten, wat er van komt. ’t Schijnt dat er nu een beetje schot in begint te komen.

Vanmorgen zijn we allen naar de kerk geweest. Er was een H. Mis ter eere van onzen twintigsten trouwdag. Eigenlijk was dit zondag; we hebben ’t toen in Noordwijk gevierd: alle kinderen hadden we dan bijeen – en in onze gedachten was onze lieve Guusje er ook bij. Zondag zullen we ’t nog eens huiselijk vieren. Wie weet – is er dan wat meer! Twintig jaren getrouwd! … Lieve Liesje, wat zijn dat, alles bijeen, goede en gezegende jaren voor ons geweest! Hoe moeten wij den goeden God danken dat hij ons aan elkaar gaf. Nooit in die twintig  jaren is er eenige wanklank of ontstemming tusschen ons geweest. In lief en leed hebben we al die jaren trouw naast elkander gestaan en we houden van elkaar als op den eersten dag van ons huwelijk. Mijn God, spaart ons voor elkander en voor de lieve kinderen, die gij ons gegeven hebt! Guusje, bid in den hemel voor ons allen!

uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918)