Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 6

27/07/1918

zaterdag 27 juli 1918

Vanmiddag moest ik in Den Haag zijn voor een conferentie met [Maria] van Leeuwen over de oprichting eener naamloze vennootschap. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om even bij mgr. Nolens aan te loopen. Ik ben maar zeer kort bij hem geweest, want nauwelijks had ik een sigaar aangestoken of De Savornin Lohman kwam. Maar ik vernam toch dit: Idenburg wil geen formateur worden; wel wil hij als minister van Koloniën optreden. Colijn, daarnaar gevraagd, had gisteren  ook met een weigering geantwoord. En ook Lohman wilde niet. Nolens had daarom maandag al reeds aan de koningin geadviseerd: indien deze heeren blijven weigeren, dan zal ik u een katholiek moeten voordragen.

Toen hij dan ook gisteren het weigerend antwoord van Colijn ontvangen had, had hij terstond een telegram aan Ruijs de Beerenbrouck, pas benoemd commissaris der Koningin in Limburg als opvolger van zijn vader, gezonden om hem te verzoeken heden bij hem te komen. Hij wilde hem voorstellen als premier op te treden.

Daar zat ik een beetje van te kijken. Ruijs is, geloof ik, even oud als ik, dus toch wel wat jong. Bovendien, hij is een hard werker, maar bijzonder groote capaciteiten heeft hij naar veler meening niet. Persoonlijk zou ik ’t ook niet aangenaam vinden. Er is tusschen ons in de Katholieke Sociale Actie vroeger teveel gebeurd. Hij heeft een intrigante natuur en een zeer heerschzuchtigen aard. Ik vrees dat dit weldra tot  moeilijkheden met zijn ambtgenooten zal leiden. Ik opperde alleen: zou hij ’t wel doen? Hij is nu pas zijn vader opgevolgd en dan is hij deze positie kwijt.

‘Ja, daar moet hij maar overheen stappen! Zoo iets komt toch niet in aanmerking!’

‘Van Nispen zou eigenlijk toch wel beter zijn? Maar ik vrees dat hij niet zal willen.’

‘Dat ook al, maar bovendien, hij zit in Rome; wanneer is hij hier? En dan moeten alle onderhandelingen weer opnieuw beginnen! Het telegram dat ik hem verleden vrijdag zond kreeg ik zondag terug: de Engelsche regeering wilde ’t niet doorlaten! Eerst moest ik mijn voornamen en qualiteiten opgeven. Zoo is ’t zondag weer verzonden, maar ik heb nog steeds geen antwoord van hem ontvangen.’

‘Heb je niet over Struycken gedacht?’

‘Die heeft zich door zijn wilde schrijverij onmogelijk gemaakt. Hij is zoo  geprononceerd anti-Duitsch, dat we met hem op dit oogenblik niet voor den dag kunnen komen. Neen, heusch, Ruijs is nog de beste dien ik nemen kan. Ik heb er verschillenden over geraadpleegd en ze waren ’t er allen over eens.’

Toen kwam de zuster zeggen dat Lohman er was en ik stond op. ’t Speet me wel. Graag had ik wat doorgepraat, ook over mijn eigen toekomstig departement. Begreep ik Nolens verleden zaterdag goed, dan wilde hij ’t departement van Landbouw, Nijverheid en Handel in drieën splitsen, ’t eigenlijke departement, een crisisdepartement en een departement van den Arbeid. Ik geloof niet dat dit goed is. De twee eerste grijpen teveel in elkaar; dat kan op den duur nooit goed gaan. Mijns inziens ware daarom een splitsing in tweeën veel beter. Doch, laten we maar afwachten, wat er komt. De volgende week zal er wel een beetje schot in de zaak komen. ’t Wordt tijd: de menschen worden ongeduldig!

uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918)