Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 11

25/11/1944

zaterdag 25 november 1944

Een angstige week hebben we achter den rug.

’t Begon zoo mooi: zondag 19 november, St. Elisabeth, de patroonheilige van moeder de vrouw en ook van onze dochter Lies, de eenige ons overgeblevene van onze kinderen en die ons zoo trouw verzorgt. Ter eere van ’t patroonfeest mocht Ad Quaedvliegh komen eten. Sinds ruim een maand is hij, zij ’t nog niet officieel, met Lies verloofd. Wij verheugen er ons over, voor haar; maar voor ons, die als zij trouwt alleen overblijven, is die vreugde niet onvermengd. Maar ’t is een goede, hartelijke jongen, doctorandus in de economie (Tilburg), ambtenaar bij ’t departement van Economische Zaken, een werkelijk  knappe jongen en bovendien goed katholiek. Wat mag je meer verlangen? Toch bracht juist hij ons deze week de onrust!

            Maandagavond even over achten – na acht uur mogen we niet meer op straat – kwam hij buiten adem met een koffer naar boven. Hij had een tip gekregen, dat den volgenden dag de groote razzia in Den Haag op de 17- tot 40-jarigen zou beginnen. Ze worden in strijd met ’t volkenrecht gedwongen voor de Duitschers graafwerk (tankwallen) te verrichten. Hij kon dicht bij ons een schuilplaats vinden. We zaten bij een kaars, want juist dien dag had ook de electriciteitsvoorziening opgehouden en we stonden op ’t punt maar naar bed te gaan. Wat nu te doen? Hij durfde in den besloten tijd niet verder te gaan. Hij wilde dus tot vier uur ’s nachts bij ons blijven – dan is de straat weer vrij – om zich dan in ’t donker naar zijn schuilplaats te begeven. De groote kanapé werd voor hem tot bed ingericht. Van slapen kwam niet veel! Want na één uur begon de Wehrmacht al te marcheeren. Alle straten werden afgezet. Er was geen ontkomen meer. Voor ons huis stonden twee soldaten met geladen geweren geposteerd. Wat te doen? We stonden maar op en raadpleegden met onze benedenburen, een tandarts. We hebben grooten steun aan hen gehad. Eerst dachten we erover voor hem een schuilplaats op zolder te maken. Maar dit leek, daar men de huizen zou komen doorzoeken, niet veilig. Daarom werd de kelder, waarvan de ingang vlakbij de voordeur onder den trap, als de deur geopend werd,  weinig opviel, nog veiliger geacht. Al delibereerende werd er om half zeven hard gebeld! Daar begonnen ze al! Terwijl ze op de voordeur stonden te bonzen, ging hij in ’t pikkedonker den kelder in. Toen openden we de voordeur. ’t Bleek nog geen huiszoeking te zijn. Er werd een ‘bevel’ overhandigd, dat alle 17- tot 40-jarige mannen, met één deken en één dag voedsel, voor de deur moesten komen staan. In angstige spanning wachtten we af of ze terug zouden komen voor de huiszoeking. Het werd middag toen ze er aan den overkant mee begonnen. We bleven wachten. Wat ’n ellendige dag vol angstige spanning! En – ze kwamen niet! Om zeven uur rukte de Wehrmacht in. Was ’t nu afgeloopen? Neen, om acht uur werd tegenover ons, in een huis waar de vrouw pas twee dagen tevoren bevallen was en de man onder de vloer van de w.c. gedurende 30 uren verborgen heeft gezeten, voor de tweede keer huiszoeking gehouden. ’t Gevaar bleef dus. Ad had al dien tijd in den kelder gezeten. Toen vond hij een onderkomen in een andere grootere kelder. Weer een onrustige dag! Daar bleef hij tot gisterenavond. Toen is hij, hoewel ’t nog gevaarlijk was, in ’t donker naar zijn huis gegaan.

            Onderwijl zaten we ook in angst voor onzen zoon Piet, die in Wassenaar woont. Was daar de razzia ook gehouden? De een zei ja, de ander neen. We weten ’t nog niet. De telefoons zijn afgenomen, trams rijden er sinds een week ook al niet meer. Wat ’n toestanden!

            Gelukkig kregen we eergisteren – eindelijk! – een brief van Rie in Zevenaar. Hij had er veertien dagen over gedaan. Gelukkig was daar alles toen nog goed. Maar hoe is ’t er  thans? Maandag liep er een gerucht, dat er een groot offensief bij Arnhem was begonnen. Woensdag werd dit weer tegengesproken. Maar gisteren werd weer beweerd, dat Arnhem bevrijd was en dus door de Geallieerden bezet. Als dit waar is, zal Zevenaar wel in gevaar zijn gekomen, tenzij ze naar ’t noorden trekken, wat ik hoop en ook wel verwacht. Dan worden immers de Duitsche troepen die in ’t westen zitten afgesloten. Maar dat beteekent dan voor ons hongersnood!

            Ook van Joke in Deventer was er een brief, door den koerier van Finantiën meegebracht. Hij was echter ook al tien dagen oud. Gelukkig maken zij en haar man en twee kinderen ’t goed. Hun huis in Deventer hebben ze echter verlaten, omdat de spoorbrug telkens gebombardeerd werd, waarbij vele dooden vielen. Ze kregen onderdak in Olst bij een vriend. Daar zitten ze nu ’s middags met twintig man aan tafel! Allemaal évacués! Van An in Breda nog niets gehoord. Zij zal, nu Breda bevrijd is, wel weer in haar huis zijn teruggekeerd. Maar we hooren niets van hen.

            En dan de zorgen voor de voedselvoorziening! Aardappelen nog maar één kilogram per hoofd per week. Geen vleesch meer, geen melk, zelfs geen taptemelk. De Duitschers roven alles weg voor de Wehrmacht en de Polizei c.s. We gaan ’s avonds met honger naar bed en worden steeds maar magerder. Hoe lang zal het nog duren!

            De berichten van het westelijk front, vooral in ’t zuiden, zijn gunstig. 

uit: Dagboek XI (Begin november 1944 tot 7 augustus 1946)