Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 8

27/06/1921

maandag 27 juni 1921

’n Drukke dag! Vanmorgen eerst ’n conferentie met mijn secretaris-generaal over de finantieele nota van Ruijs: hij stond er minder scherp tegenover dan ik. Daarna Steenhoff, van Het Centrum, die ook wel eens over den toestand ingelicht wilde worden. Vervolgens Nolens, die over de ziekteverzekering kwam praten. Onderwijl alle spoedstukken afgedaan.

            Om half twee Hooge Raad van Arbeid. De conclusie was, dat hij met zeer groote  meerderheid vóór ’t plan-Posthuma en dus tegen de invoering der wet-Talma, zelfs zooals ik die wilde wijzigen, uitsprak. Om kwart voor vijf was de vergadering afgeloopen. Om vijf uur was ’t ministerraad, die tot over zevenen duurde. Ik reed met De Vries naar huis. Hij was héél boos. Ruijs had hem gezegd: ‘Ik zal je vermoedelijk loslaten; ik zeg niet dat ik ’t doen zal; maar ik behoud me de vrijheid voor, naar een ander uit te zien.’ Hij legt dit zoo uit: ik kan je niet handhaven, maar als ik er niet in slaag, een ander te vinden, dan kun je wel aanblijven. Hij vond dit de meest beleedigende vorm om hem dit te zeggen. Morgen zou hij met Idenburg en Rutgers overleggen, wat hem te doen stond. Maar hij denkt er over om nu terstond zijn ontslag te vragen.

            Zoojuist belde Ruijs me op, om me te vragen, morgen even bij hem te komen. Afgesproken: kwart voor tien. Hij vroeg of ik De Vries nog gesproken had. Ik deelde hem een en ander mee.

            In den ministerraad werd besloten, op mijn voorstel, om woensdagavond de conventies van  Washington te behandelen. Ik heb dan nog een dagje tijd om de stukken door te lezen. Ik hoop, dat ik ze er door krijg. Zoo niet, dan zal ik maar weer eens met mijn portefeuille moeten rammelen!

uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923)