vorige (11-2-1928) | | volgende (20-9-1931) | kalender |
dagboekcahier 9 26/07/1929 vrijdag 26 juli 1929 Helaas, van mijn dagboek komt niets meer terecht. Wat zal ik er later een spijt van hebben, dat ik al deze jaren zoo goed als niets heb opgeteekend. Maar ik heb er geen tijd voor. Zóó met werk overstelpt als ik deze vier jaren geweest ben, was ik nog nooit. Enfin, geen jeremiades over ’t verleden. Ik wil thans, zij ’t kort, een en ander opteekenen over de crisis na de verkiezingen op woensdag 3 juli. De uitslag was gunstig voor de katholieken; overal gingen we absoluut en percentsgewijze vooruit, al bleven we nog op 30 zetels. Ook de christelijk-historischen behielden hun aantal, de anti-revolutionairen gingen één zetel achteruit. Rechts was dus op 53 gekomen. Reeds donderdag 4 juli vroeg Nolens mij bij hem te komen om te spreken over ’t advies, dat hij aan H.M. zou geven. We waren ’t erover eens: allereerst moest beproefd worden een rechtsch kabinet te formeeren, liefst onder leiding van een man als Van Lijnden van Sandenburg. Maandag 8 juli, half twee, was er Kamerclub. Algemeen bleek men van dit gevoelen. In dien geest adviseerde Nolens ook aan de koningin op dinsdag 9 juli. Zij vroeg: staan de katholieken erop, dat er een katholieke formateur komt? Neen, zei Nolens, het best is een anti-revolutionair, die de laatste jaren buiten de actieve politiek stond. Zijn indruk was, dat dit antwoord aan de koningin meeviel en dat het haar ook aangenaam was. Groot was dan ook onze verrassing, toen zaterdagavond ’t bericht kwam, dat Ruijs belast was met de vorming van een kabinet ‘steunende op de rechterzijde’. En zonder dat hij met iemand overlegd had, zond hij maandag 15 juli reeds een concept regeeringsprogram aan de drie rechtsche fracties, met de vraag: of zij een kabinet dat dit program aanvaardde zouden willen steunen? Heel erg was, dat hij dit program – met enkele weglatingen – letterlijk overgeschreven had uit het program der Katholieke Staatspartij! Donderdag 18 juli half twee weer Kamerclub. Toen Nolens dit concept program voorlas, ging er een luid gelach op. Van Wijnbergen en Van Vuuren, de twee warmste en eigenlijk onbekookte voorstanders van ’t herstel der coalitie, waren woest. ‘Als Ruijs ’t herstel niet wilde, had hij geen mooier program kunnen maken!’ Natuurlijk werd dit program unaniem goedgekeurd en verklaarde de katholieke Kamerclub zich tot steun bereid. Maandag 22 juli ontvingen wij van Ruijs een nader schrijven: de christelijk-historischen wenschten geen program goed te keuren, maar zeiden steun toe aan een rechtsch kabinet, doch … vrij blijvende! De anti-revolutionairen hadden evenals wij ’t program aanvaard, mits eenige wijzigingen in de koloniale en financieele paragrafen. Ruijs vroeg of wij een kabinet wilden steunen òfwel gelijk de christelijk-historischen, òfwel met goedkeuring van ’t program, ook door de anti-revolutionairen en enkel steun van de christelijk-historischen? – ofwel een minderheidskabinet, enkel steunend op de katholieken en anti-revolutionairen. Wij voelden ’t meest voor ’t laatste, maar vreesden, dat de anti-revolutionairen dit niet zouden willen, daar hun positie tegenover de antipapisten er zeer door verzwakt zou worden. Terwijl wij dit bespraken, belde Colijn op. Hij zou dinsdag om elf uur bij Nolens komen praten. Dinsdag 23 juli belde Nolens me om half één op. Colijn vond ook nummer 1 en 2 onmogelijk, maar nummer 3 wel acceptabel. Woensdag zou hij dit in zijn club voorstellen. Daarna had ik een lang onderhoud per telefoon met Ruijs. Ik zei hem, dat ik ’t groote fout van hem vond, dat hij in ’t geheel niet met Nolens overlegde. Hij stribbelde eerst tegen; daarna verkreeg ik, dat hij Nolens per telefoon zou spreken. Dit onderhoud heeft bijna een uur geduurd! Nolens vertelde ’t me gisterenavond met vreugde, niet wetende, dat ik ’t bewerkt had! Gisterenavond, donderdag 25 juli, weer bij Nolens geweest. Colijn had hem bericht, dat zijn club alle drie de voorstellen had verworpen. Wij hebben morgen, zaterdag, de clubvergadering uitgeschreven. Wij bleven erbij, dat wij nummer 3 zouden accepteeren, maar tevens de club zouden laten besluiten, dat, als er geen rechtsch kabinet kwam, wij ook geen sociaal-democratisch-katholiek kabinet wilden. Er zou dan een extraparlementair kabinet moeten komen, waarvan Van Schaik ons inziens de beste formateur zou zijn. Nolens had me al meermalen gevraagd of ik geen minister weer wilde worden. Ik zei pertinent: neen. Zoolang de Futura-zaak niet definitief geregeld is, kan ik er niet aan denken. Ook finantieel is ’t voor mij moeilijk: ik zou er vier à vijf mille inkomen mee achteruitgaan. En dit, nu Piet, die eindexamen gymnasium heeft gemaakt, student wordt. Nolens hield me ook liever in de Kamer. Zoo staan dus – kort saamgevat – nu de zaken. Een rechtsch kabinet is onmogelijk gebleken, er zit dus niets anders op dan een rechtsch georiënteerd extraparlementair kabinet. |
uit: Dagboek IX (7 april 1923-2 november 1932) |