Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 10

26/07/1935

vrijdag 26 juli 1935

Gisteravond elf uur werd ik opgebeld door Van Tets, den directeur van het Kabinet van de Koningin, die mij mededeelde, dat de koningin mij hedenmorgen om negen uur op den Ruygenhoek[18] wenschte te ontvangen. Daar zij gisteren reeds de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer en den vice-president van den Raad van State ontvangen had, hoewel het kabinet zijn ontslagaanvrage nog niet had ingediend, dacht ik, dat zij nu vandaag de zes voorzitters van de fracties wenschte te hooren, om ingelicht te worden, en dat ik, als voorzitter van de grootste fractie, het eerst aan bod was.

            Het viel mij dan ook eenigszins rauw op het lijf, toen ik, bij haar gezeten, vernam: ‘Mijnheer Aalberse, ik geef u opdracht een parlementair kabinet te vormen op den breedst mogelijken grondslag.’ Toen ik daarop inlichtingen vroeg over hetgeen zij daarmee bedoelde, zei zij lachend: ‘Ik heb u precies gezegd wat ik te zeggen had, maar ik kan er niets aan toevoegen. U hebt dus alle vrijheid van handelen, op den aangegeven grondslag. Alleen met het oog op den zeer precairen toestand, waarin zich de gulden bevindt, moet ik er op aandringen, dat u zich in den kor[t]st mogelijken tijd van uw opdracht kwijt.’

            Ik had daarna toch wel gelegenheid haar nog even den toestand uiteen te zetten en hoe het in de Kamer voor ons niet meer te voorkomen viel met het kabinet in conflict te geraken. Ze hoorde dat alles rustig aan (trouwens had Ruijs haar, naar hij mij meegedeeld had, het gisteren ook reeds uitvoerig uiteengezet) maar reageerde er niet op. Zij herhaalde alleen: ‘U kent de opdracht en binnen de grenzen van de opdracht heeft u volkomen vrijheid van handelen.’

            Ik zei haar toen, dat mij dit overviel, want dat ik gedacht had, dat zij vandaag de voorzitters van de zes fracties wilde hooren, en dat ik dus alleen geroepen was om haar inlichtingen te geven over het ontstaan van het conflict én de mogelijkheid van de oplossing.

            Daarop zei de koningin: ‘Dat zou ook de normale gang van zaken zijn, maar de toestand is zoo precair, dat ik dat oversla en maar direct tot de conclusie gekomen ben waartoe ik ook na het hooren van die heeren zeker zou gekomen zijn.’

            Ik zei daarop: ‘Het is mij eenigszins moeilijk terstond hierop een antwoord te geven, daar ik eigenlijk verwacht had dat u als opdracht zoudt gegeven hebben een kabinet te vormen uit de meerderheid, die in de Kamer tegen het kabinet-Colijn bleek te bestaan. Deze opdracht zou  door mij niet zijn aanvaard, omdat van te voren bij ons vaststond, dat wij aan het tot stand komen van een zoogenaamd Rood-Roomsch kabinet niet zouden kunnen medewerken. De opdracht die u nu geeft, is echter een geheel andere en deze strookt geheel met wat de katholieke fractie zich als ideaal voor de oplossing van het mogelijke conflict had voorgesteld. Het is echter zeer de vraag, of de Anti-Revolutionairen bereid zullen zijn aan zulk een kabinet, wanneer er een katholieke formateur is, medewerking te verleenen. Mocht dat ook dat meening van Uwe Majesteit zijn, dan kan ik u mededeelen, dat ook dit bereids door de katholieke Kamerfractie was voorzien en overwogen, en dat onze meening was, dat in dat geval, omdat er zoo spoedig mogelijk een nieuw kabinet moet kunnen optreden, wij ons bij voorbaat er bij zouden neerleggen, wanneer Uwe Majesteit een niet-katholiek formateur zou aanwijzen.’

            Daarop zei de koningin: ‘Ik acht dit inconstitutioneel. Als koningin kan ik dit niet doen. Iedereen is van meening, dat u op het oogenblik de eerst aangewezene zijt om een kabinet te formeeren. Wanneer ik u voorbijging en een niet-katholieke formateur zou aanwijzen, zou dit zijn, dat ik als koningin de katholieken voorbijging. Dat mag ik niet doen. Hoezeer dan ook de tijd dringt, blijf ik er bij, dat ik u deze opdracht moet geven. Wel verzoek ik u in den kor[t]st mogelijken tijd u te beraden, of u deze opdracht kan aannemen. Ik bedoel natuurlijk niet, dat u binnen enkele dagen reeds een nieuw kabinet gereed hebt, maar wel, dat u zoo snel mogelijk onderzoekt, of de mogelijkheid bestaat dat onder uw leiding een parlementair kabinet op de breedst mogelijke basis kan worden gevormd. Ik zal u voortdurend op de hoogte houden wat er op monetair gebied voorvalt. Het zou mogelijk kunnen zijn dat dit zoo ernstig was, dat ik u nog tusschentijds zou willen spreken. Mocht dit niet zoo zijn, dan hoop ik echter, dat u binnen enkele dagen mij het antwoord zult kunnen geven.’

            Ik heb toen geantwoord, dat ik op dit oogenblik deze opdracht nog niet kon aanvaarden, omdat mij niet bekend was of er mogelijkheid zou bestaan haar uit te voeren, maar dat ik mij onverwijld met de voorzitters der zes kamerfracties in verbinding zou stellen, om van hen te vernemen, of principieel, afgezien van mogelijke moeilijkheden over een op te stellen program, op hun medewerking zou kunnen worden gerekend. ‘Ik hoop daarmee Maandag gereed te kunnen zijn en zal Uwe Majesteit dan antwoorden, of ik de opdracht al of niet kan aanvaarden.’

            Daar nam zij genoegen mee en werd de directeur van het Kabinet, Van Tets, binnengeroepen om een communiqué voor de pers op te stellen,  dat onmiddellijk moest worden gepubliceerd. Dit communiqué luidde:

H.M. de koningin heeft, na gisteren in den loop van den dag besprekingen gehouden te hebben met de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal en den vice-president van den Raad van State, hedenmorgen prof. mr. P.J.M. Aalberse ontvangen en hem opdracht verleend tot vorming van een parlementair kabinet op zoo breed mogelijke basis. Prof. Aalberse heeft verzocht deze opdracht in beraad te mogen houden, waarop H.M. den wensch heeft uitgesproken, de beslissing binnen enkele dagen te vernemen.

Daarna heb ik nog een onderhoud gehad met den directeur van het Kabinet en met hem de moeilijkheid besproken, die vooral bestond ten aanzien van de Anti-Revolutionairen, van wie ik niet geloof, dat ze in een kabinet, onder mijn leiding, na het conflict met Colijn zouden willen zitting nemen.

            Hij merkte op, dat dit geen reden behoefde te zijn om de opdracht af te wijzen, want dat zij luidde, en die woorden waren opzettelijk aldus door de koningin gekozen: op de breedst mogelijke basis. ‘Voorondersteld’, zei hij, ‘dat geen fractie bereid zou zijn om mee te werken, dan zoudt gij binnen deze opdracht zelfs de vrijheid hebben een kabinet te formeeren met tien katholieke ministers. Dat zou dan zijn de breedste basis, welke mogelijk bleek.’

            Ik merkte op dat ik het betwijfel of men dat dan nog een parlementair kabinet zou kunnen noemen, daar naar mijn meening in het begrip parlementair kabinet toch besloten ligt dat men de moreele zekerheid althans moet hebben, dat men in de Kamer over een meerderheid beschikt, althans over een zoodanige groote minderheid, dat men het er op wagen kan.

            Nog aan den Ruygenhoek heb ik onmiddellijk daarna De Geer opgebeld of ik hem kon spreken. Ik was reeds even over tien bij hem en heb met hem tot twaalf uur de heele situatie doorgesproken. Hij kon namens zijn fractie verklaren, dat zij zonder twijfel aan de vorming van een dergelijk nationaal kabinet, wat ook zij in de gegeven omstandigheden de beste oplossing zouden vinden, zouden medewerken, echter op één voorwaarde, dat ook de Anti-Revolutionairen hun medewerking niet zouden weigeren. Hijzelf was nog niet zoo zeker, dat de Anti-Revolutionairen in deze afwijzende houding zouden volharden.

            Ik sprak met hem af, dat ik vanmiddag onmiddellijk met Van Dijk zou praten en zoo mogelijk vanavond nog met Schouten, den voorzitter van de Anti-Revolutionaire fractie, en ook hedenmiddag met Albarda voor de sociaal-democraten, en dat ik hem dan vanavond om acht uur mededeeling zou doen  van het voorloopig resultaat. Daarna zou ik vanavond nog met Goseling en Bongaerts de situatie kunnen bespreken. Ik zei hem, dat mijn voornemen was, om niet te komen met een uitgewerkt program, maar alleen enkele algemeene richtlijnen, waarvan de eerste en voornaamste was, dat alle krachten moesten worden ingespannen om verbetering te brengen in de dalende conjunctuur van de volkshuishouding, voornamelijk ook door het doen dalen van de productiekosten. Vooropgesteld diende dus te worden: krachtig streven naar werkbehoud en werkverruiming, met alle ten dienste staande middelen. Dit moet beschouwd worden ook als een noodzakelijke voorwaarde voor het in evenwicht brengen van de begrooting, waarnaar evenzeer met alle inspanning moet worden gestreefd.

            Natuurlijk kwam ons gesprek op het punt, dat voor hem en mij op het oogenblik daarbij het moeilijkst was, de verlaging van de rente. Hij heeft zich nu eenmaal op het standpunt gesteld, dat op reeds bestaande contracten niet mag worden ingegrepen. Hij was echter bereid mee te gaan met een wetgeving, waarbij voor afloopende en te vernieuwen en nieuw te sluiten hypotheken bij de wet een bepaalde maximum-rente werd vastgesteld. Tegen het verminderen van de hoofdsommen bleef hij overwegend bezwaar maken. Ik deelde hem mede, dat ook ik in mijn fractie steeds had gezegd, dat dit op het oogenblik niet mogelijk was, dat men hoogstens zou kunnen komen met een beperkende regeling van het executierecht. Daarmee kon hij zich ook vereenigen. Bij het heengaan zei hij nog, dat hij hoopte, dat dit kabinet onder mijn leiding tot stand zou kunnen komen, omdat hij dit in de gegeven omstandigheden de beste oplossing vond. Ook de deelname van de sociaal-democraten achtte hij van groot nationaal belang, tenzij door hen voor het program eischen werden gesteld, waaraan wij niet tegemoet zouden kunnen komen. In dat geval meende hij, dat men desnoods een kabinet zonder sociaal-democraten zoude kunnen vormen. Zij waren dan gevraagd en hadden zichzelf uitgesloten.

vrijdagavond 26 juli 1935

Om twee uur kwam Van Dijk bij me. Ik had hem verzocht te komen, omdat Schouten, in Rotterdam wonende, niet zoo spoedig te bereiken was en het mij toch in hoofdzaak er om te doen was, te weten, of de Anti-Revolutionairen stonden op het standpunt van De Standaard, dat zij geen zitting konden nemen in een kabinet, dat geformeerd werd door iemand, die het kabinet-Colijn had laten vallen. Van Van Dijk vernam ik echter, dat Schouten in de stad was, want de Anti-Revolutionairen hadden vanmorgen fractievergadering gehouden om hun standpunt te bepalen voor het geval Schouten door de koningin als fractievoorzitter zou worden gehoord. Wij hebben hem bereikt en tegen drie uur was hij ook aanwezig. Onderwijl had ik met Van  Dijk al verschillende zaken besproken, die toen nog eens opnieuw met Schouten de revue moesten passeeren.

            Practisch kwam hun standpunt hierop neer: zij waren het niet eens met de meening van De Standaard. Zij zagen echter voor hen op zakelijke gronden weinig kans, dat zij aan een door mij geformeerd kabinet zouden kunnen meewerken. Zij hadden immers gedurende twee jaar het program van het ministerie-Colijn niet alleen aanvaard, maar ook met kracht steeds verdedigd. Wanneer dus mijn program sterk van dat van Colijn afweek, sprak het vanzelf, dat zij het niet zouden kunnen aanvaarden. En was het verschil slechts gering, dan rees de vraag, waarom dan het kabinet-Colijn ten val gebracht?

            Ik merkte op, dat het toch het meest waarschijnlijk was, dat het program van het te formeeren kabinet tusschen deze beide uitersten in zou liggen, zoodat het niet noodig was voor hen het zoo sterk af te wijzen, terwijl van den anderen kant er toch wel zooveel verschil was met het kabinet-Colijn, dat begrijpelijk viel waarom men er de voorkeur aan gaf. Natuurlijk, zoo betoogde ik, kan ik er niet aan denken, om het program van de katholieke Kamerfractie als grondslag voor het te vormen kabinet te nemen. Ik vrees zelfs, dat om allen op één program te kunnen vereenigen, er juist door mij wel de meeste toenadering zal moeten worden betoond. Het gevolg van hun standpunt zou zijn, dat er geen enkel kabinet met hun medewerking zou kunnen worden geformeerd. Mocht het de bedoeling zijn, om door deze tactiek het zoover te brengen, dat de koningin het ontslag van het kabinet-Colijn niet zou aannemen, dan moest ik er hun voor waarschuwen, dat mij bekend was, dat de koningin een dergelijk niet-aanvaarden vrijwel inconstitutioneel achtte. Er zou dus in elk geval een ander kabinet moeten komen. Was het niet onder mijn leiding, dan waarschijnlijk onder die van De Geer.

            Hierop reageerden zij beiden even sterk door te zeggen, dat als zij te kiezen hadden, zij dan nog liever een door mij geformeerd kabinet zagen optreden.

            Tenslotte deelden ze mee, dat ook wanneer ze niet in het kabinet zouden zitting nemen, het niet uitgesloten zou zijn, dat zij openlijk zouden willen verklaren, dat zij bereid waren het kabinet zooveel mogelijk te steunen.

            Ik heb er tenslotte bij de heeren nog eens met kracht op aangedrongen, over hun standpunt nog eens na te denken, hen in het vooruitzicht stellende, dat het feit, dat de Anti- Revolitionairen niet bereid zouden zijn in het kabinet zitting te nemen, voor mij niet onwaarschijnlijk een aanleiding zou zijn voor de ontvangen opdracht te bedanken, met het bekende gevolg,  dat dan De Geer aan de beurt zou komen.

            Om vier uur kwam Albarda. Deze betoonde zich heel wat enthousiaster. Evenwel beviel hem die breedst mogelijke basis natuurlijk matig. Hij begreep wel, dat hoe breeder de basis was, hoe minder het program naar zijn zin zou zijn en hoe minder invloed de sociaal-democraten ook in het kabinet zouden hebben. In beginsel echter verklaarde hij zich tot medewerking bereid. Wanneer hij door de koningin om advies ontvangen ware geweest, zou hij geadviseerd hebben aan mij een opdracht tot formatie te geven. Hij drong er echter zeer op aan, dat ik met een zeer krachtig democratisch herstelprogram zou komen. De S.D.A.P. moest altijd naar de communisten zien en steeds zoo optreden, dat [zij] de arbeiders van aansluiting bij de communisten afhield. Wanneer het nieuwe kabinet dus niet een krachtige herstelpolitiek zou voeren, zou dit tot groote teleurstelling bij het volk leiden en zou dit tevens ook zeer ten nadeele van hun partij uitloopen. Ook was dan natuurlijk de vraag, hoevele en welke portefeuilles zij in het kabinet zouden ontvangen. Hij scheen op drie à vier portefeuilles te rekenen! Ook dit was een van de redenen, waarom hij liever een kabinet op smaller basis zou willen. Hij achtte een kabinet van de katholieken met de sociaal-democraten en de vrijzinnig-democraten, beschikkende dus over 56 stemmen in de Kamer, voldoende sterk. Het zou ook, omdat het dan met een veel frisscher en krachtiger program voor den dag kon komen, veel meer weerklank bij ons volk kunnen vinden.

            Ik wees hem er op, dat het toch in dezen tijd een groot belang zou zijn, wanneer wij tot een formatie van een werkelijk nationaal kabinet zouden kunnen komen en dat ook voor de sociaal-democraten er toch iets in moest zitten, na wat in de afgeloopen jaren gebeurd is, dat ze in zulk een kabinet zouden worden opgenomen.[19]

Vanavond krijg ik Goseling en Bongaerts, vice-president en secretaris van de katholieke Kamerfractie, en morgenochtend om half tien dr. Bierema en om half elf mr. Joekes. Ik stel mij voor, om dan morgenmiddag om twee uur een bijeenkomst te houden met de zes fractie-voorzitters, om te zien, of wij het over de hoofdpunten van het program voorloopig eens zouden kunnen worden. Daarin schuilt de grootste moeilijkheid. Wanneer die overwonnen worden heb ik geen bezwaar om aan de koningin maandag mee te deelen, dat ik de opdracht aanvaard. Maar zoo ver is het in lange na nog niet!!

[18] In het origineel: ‘Ruigen Hoek’.

[19] Op deze plaats zijn in het typoscript circa zeven regels blanco gelaten, misschien met het oog op nog in te voegen tekst.

uit: Dagboek X (3 november 1932 tot 10 mei 1941)