Dagboeken

 
English | Nederlands

dagboekcahier 6

26/08/1918

maandag 26 augustus 1918

Ziezoo, nu weet ik iets meer. Ik ben vandaag nog maar eens naar mgr. Nolens getrokken, en trof hem vanmiddag thuis. Ik hoorde het volgende. Van Nispen wil om gezondheidsredenen geen premier worden; Ruijs nam ’t daarna aan.

            Met deze boodschap is Nolens zaterdag voor acht dagen naar de koningin gegaan. Hij verwachtte nu dat de koningin nu Ruijs opdracht zou geven. Dit deed zij niet; zij behield zich uitdrukkelijk het recht voor om zelf de formateur te kiezen. Ze liet nu eerst Lohman, daarna Colijn komen. Beiden bedankten. Maar … de Anti-Revolutionaire Kamerclub vergaderde nu en verklaarde dat zij Nolens en Van Nispen wèl als formateur en premier gewild zouden hebben, doch Ruijs niet; en dat er dus nu maar een zakenkabinet moest komen.

            Dit nu nam de koningin ook weer kwalijk, omdat zijzelf zich een formateur kiezen wil en dus geen boodschap afwacht, nòch wie zij wèl, noch wie zij niet wil nemen.  Zij liet dus zondag weer Van Nispen en hedenmorgen Nolens bij zich komen. Zij vroeg aan Nolens haar schriftelijk mee te deelen, hoe de katholieke Kamerclub over een zakenkabinet dacht.

            Nolens had nu Kolkman en Loeff geraadpleegd. Ze vonden ’t niet noodig de club te raadplegen, omdat deze reeds beslist als hare meening had uitgesproken dat een rechtsch kabinet ver te verkiezen was boven ’n zakenkabinet. In deze geest zou hij dan ook aan de koningin schrijven. Wijl echter Idenburg en Colijn ’t niet eens zijn met de Anti-Revolutionaire Kamerclub, wilde Nolens nu voorstellen: Heemskerk als formateur te doen optreden. Deze zou wel willen en zou dan Binnenlandsche Zaken krijgen, terwijl hij dan Koolen voor Justitie wilde vragen. Zoo staat de zaak dus nu.

            Mijns inziens niet mooi. Vooreerst blijkt al dat van de Anti-Revolutionaire Kamerclub niet veel steun te wachten zal zijn. En vervolgens, als Heemskerk premier wordt, is Kuyper van den aanvang in de oppositie. Ik heb nu eenmaal ja gezegd en ik wil Nolens niet in den steek laten. Maar zitting nemen in een kabinet-Heemskerk onder  deze omstandigheden lijkt me weinig appetijtelijk. Ik vrees dat ’t geen lang leven zal hebben en weinig zal kunnen uitrichten.

            Voor mijzelf hoop ik maar dat ook dit niet lukt. Dan ben ik eraf. Maar voor de zaak zou ’t me spijten. Een zakenkabinet lijkt mij uiterst gevaarlijk voor de rechterzijde. De groote massa zal er niets van begrijpen dat wij nu broederlijk met de vrijzinnigen in een kabinet gaan zitten. En als we nu, omdat de rechterzijde maar 50 leden telt, weigeren een rechtsch kabinet te vormen, wanneer komt ’t er dan nog ooit? ’t Zal bij de evenredige vertegenwoordiging altijd wel schommelen tusschen 48 en 52 blijven.

            Nolens zei me nog: als ’t niet lukt en er komt een zakenkabinet, zullen ze je ook wel vragen. Ik antwoordde: dan zou ik meenen niet te moeten aannemen. 1. omdat ik ’t optreden van zulk een kabinet verkeerd acht, 2. omdat, als daarin al katholieken zitting nemen, dit zeker geen katholieken moeten zijn die vooraanstaan in de sociale of politieke beweging: dit zou de menschen nog meer in de war brengen.  Nolens was ’t daar au fond mee eens. Maar, zei hij, een zakenkabinet nu of dan, wanneer gebleken is dat ’n rechtsch kabinet onmogelijk te vormen was, dat is niet ’t zelfde. Dat is wel zoo, maar zou je niet meenen dat ik dan toch meer goed deed met in Delft te blijven doceeren dan in zulk een kabinet zitting te nemen? Daar voelde Nolens ook wel wat voor. Enfin, zei hij, daar spreken we later nog wel eens over; ’t is nog zoover niet en ik geloof nog wel dat de zaak in orde komt.

            Omdat ik ’s morgens Nolens niet thuis trof – hij reed toen juist naar de koningin – ben ik eerst eens bij notaris Rijke, die vlak bij hem woont, wezen praten over ’t huis Colignyplein 15. Hij vond ’t duur, maar niet te duur en dacht dat ik er wel een twintig mille hypotheek op zou kunnen krijgen. Toen ben ik ’t huis zelf nog eens gaan zien, maar toen ik er aankwam, begon ’t te stortregenen. Ik zag niet veel, maar wat ik – van buiten – zag, viel me niet mee. En erin gaan wilde ik niet. Als ik bijgeloovig was, zou ik zeggen: ’n slecht voorteeken!!

uit: Dagboek VI (5 november 1915 – 12 november 1918)