vorige (20-9-1921) | | volgende (27-9-1921) | kalender |
dagboekcahier 8 26/09/1921 maandag 26 september 1921 Woensdag een lange ministerraad gehad van acht uur tot bij twaalven! Eerst een lange agenda. Toen kwam ’t werkloosheidsvraagstuk, speciaal de werkverschaffing. Er werd lang over gepraat, vooral over ’t voornemen om dit onderdeel met 1 october bij Landbouw onder te brengen. De Visser en Heemskerk waren daar sterk tegen: Van IJsselstein zou ’t in de Tweede Kamer te kwaad krijgen. Het eind van ’t lied was: ze blijft bij mij! Toch heeft deze zaak één goede zijde. Ik sta nu veel sterker. Er was steeds veel kritiek in den ministerraad op mijn werkloosheidspolitiek. Vooral Van IJsselstein was altijd in de contramine. Ik kan nu zeggen: had ’t dan overgenomen, als je ’t anders wilde! Met dat al, ’t is een zwaar stuk werk. De malaise neemt sterk toe. Ik vrees dat we een kwaden winter tegemoet gaan met toenemende werkloosheid. En als Finantiën me dan ook hier kort wil houden? Komen er dan onlusten, dan krijg ik ’t odium. Een ander onderwerp was tijdelijke protectiemaatregelen. Vooral Van IJsselstein was daar voor. De anderen ook wel, maar … de Tweede Kamer! Dus niets doen. Ik vind dit geen argument. Als wij meenen dat ’t moet, dan doorzetten en desnoods heengaan. We zouden ’t er dan wel dóór krijgen. Ik was de eenige die de zaak zelf niet wilde, tenminste niet in den vorm van verhoogde inkomende rechten. We zouden dan bepaalde industrieën, bijvoorbeeld door kredieten, moeten steunen. In die richting zou ik wèl wat willen doen, maar daar wil Finantiën niet aan. Vrijdagavond in ’t Kurhaus geweest bij een filmvertooning over de koloniën. Lize en An waren meegegaan. De prins was er ook en kwam ons ’n hand geven. An grootsch! Zaterdag kwart voor tien bij de koningin geweest. Ze hield me tot over elven. Het gesprek ging weer over de buitenlandsche kinderen, de woningbouw, de Arbeidswet en de Invaliditeitswet. Met De Geer bleek ze erg ingenomen, hij is tenminste een econoom. Ze gaf weer af op De Vries, in wien ze geen vertrouwen had; hij was op en top ’n schoolmeester; als hij bij haar kwam, wist ze niet waarover te praten … ‘Neem me niet kwalijk dat ik er dat zoo maar uitflap, dat is ’n fout van me, maar ik kan de waarheid niet verzwijgen.’ ‘Ik hoop dat U.M. dat tegenover mij ook niet zal doen. Dat is voor ons het aangenaamste.’ Tenslotte deelde ik haar mede wat ik zooal gereed had. ‘U heeft in ’t afgeloopen jaar weer buitengewoon veel gewerkt!’ Daarmee was ’t onderhoud uit dat een zeer aangenaam verloop had gehad. De koningin was zeer aardig en lachte luid, als ik wat moppigs zei. |
uit: Dagboek VIII (4 december 1920 tot 5 april 1923) |